ECLI:NL:RBZWB:2024:4202

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
02-343141-21, 02-314524-21, 02-086956-22, 02-145197-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging, vernieling, verboden wapen-, munitie- en vuurwerkbezit met vrijspraak voor brandstichting

Op 20 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, vernieling, en verboden wapen-, munitie- en vuurwerkbezit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor de meeste tenlastegelegde feiten, maar sprak hem vrij van brandstichting. De vrijspraak was gebaseerd op het gebrek aan bewijs dat er op het moment van de actie met de molotovcocktail daadwerkelijk gemeen gevaar voor goederen bestond. De verdachte had onder andere een kruisboog en een gasdrukpistool in zijn bezit en had doodsbedreigingen geuit aan een slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, maar hield rekening met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn recente abstinentie van middelen en zijn stabiele leefsituatie. De rechtbank legde een taakstraf van 100 uren op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de reclassering. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die voortvloeiden uit de vernielingen die de verdachte had gepleegd. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het risico dat het dragen van wapens met zich meebrengt voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/343141-21; 02/314524-21; 02/086956-22; 02/145197-23
vonnis van de meervoudige kamer van 20 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. R.E. Drenth, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 juni 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02/34314-21:
feit 1:een kruisboog heeft gedragen;
feit 2:planten en een piramide van [B.V.] heeft beschadigd, vernield, onbruikbaar gemaakt of weggemaakt;
feit 3:een kogelpatroon voorhanden heeft gehad;
feit 4:heeft geprobeerd brand te stichten door een molotovcocktail of brandend voorwerp op straat te gooien, waardoor goederen in gevaar zijn gebracht;
feit 5:met een nitraat, explosief of brandend voorwerp een ontploffing teweeg heeft gebracht, waardoor een pand aan [adres] te [plaats] en omliggende panden in gevaar zijn gebracht;
02/314524-21:
een gasdrukpistool gelijkend op een Colt pistool voorhanden heeft gehad en gedragen;
02/086956-22:
een voertuig en een hek van [slachtoffer 1] heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt of weggemaakt;
02/145197-23:
feit 1:[slachtoffer 2] met de dood heeft bedreigd door een snijdende beweging met zijn hand langs zijn keel te maken in de camera van [slachtoffer 2] en door hem via iMessage te berichten “ik steek je dood”, “je gaat branden, waarschijnlijk vandaag nog” en “je gaat eraan”;
feit 2:een camera en een boom van [slachtoffer 2] heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt of weggemaakt;
feit 3:een Shell (mortierbom) heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle tenlastegelegde feiten heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de poging tot brandstichting, zoals vermeld onder feit 4 van parketnummer
02/343141-21.
Ten aanzien van de andere feiten op de verschillende dagvaardingen refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen, in het bijzonder ook gelet op de bekennende verklaringen van verdachte acht de rechtbank de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van feit 4 van parketnummer
02/343141-21.Ten aanzien van dat laatste feit biedt het eindproces-verbaal geen duidelijkheid over de vraag of op het moment dat de molotovcocktail op de parkeerplaats bij [cafetaria] te [plaats] terecht kwam er voertuigen e.d. op of in de directe nabijheid van de parkeerplaats aanwezig waren. Om die reden is niet vast te stellen of er sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/343141-21:
feit 1:
op 18 juli 2021 te [plaats] , gemeente Altena, een wapen van categorie IV, onder 5 van de Wet wapens en munitie,
te weten een kruisboog heeft gedragen;
feit 2:
omstreeks 30 oktober 2021 te [plaats] , gemeente Altena, opzettelijk en wederrechtelijk planten en een piramide, die aan [B.V.] toebehoorden heeft vernield, beschadigd;
feit 3:
op 21 december 2021 te [plaats] , gemeente Altena, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
1, kogelpatroon van het kaliber 9 millimeter voorhanden heeft gehad;
feit 5:
op 23 november 2021 te [plaats] , gemeente Altena, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een nitraat of een onbekend gebleven explosief tot ontploffing heeft gebracht,
en daarvan gemeen gevaar voor een pand aan [adres] en
omliggende panden te duchten was;
02/314524-21:02/314524-21:
op 19 oktober 2021 te [plaats] , gemeente Altena, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een gasdrukpistool gelijkend qua vorm en afmetingen en bedieningsonderdelen op diverse Colt pistolen voorhanden heeft gehad en heeft gedragen;
02/086956-22:
op 6 april 2022 te [plaats] , gemeente Altena, opzettelijk en wederrechtelijk een voertuig en een hek die aan [slachtoffer 1] toebehoorden heeft vernield, beschadigd;
02/145197-23:
feit 1:in de periode van 1 maart 2023 tot en met 2 maart 2023 te [plaats] , gemeente Altena,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door
- een snijdende beweging met zijn hand langs zijn keel te maken in de camera van
voornoemde [slachtoffer 2] en
- via Imessage voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: "ik steek je dood" en "je gaat branden, waarschijnlijk vandaag nog" en "je gaat eraan";
feit 2:in de periode van 1 maart 2023 tot en met 2 maart 2023 te [plaats] , gemeente Altena, opzettelijk en wederrechtelijk een camera en een boom die aan [slachtoffer 2] toebehoorden heeft vernield;
feit 3:op 2 maart 2023 te [plaats] , gemeente Altena, opzettelijk, professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten: 1 stuk Shell (mortierbom) heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op te leggen een taakstraf van 120 uren en een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en met de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd. Voor de overtreding, tenlastegelegd als feit 1 onder
02/34314-21, verzoekt zij het rechterlijk pardon, zoals bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, toe te passen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
In de visie van de verdediging is een taakstraf een passende afdoening, welke straf deels voorwaardelijk kan worden opgelegd. Zij refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de hoogte van deze straf.
Daarnaast is aangevoerd dat het goed is dat door de reclassering een vinger aan de pols wordt gehouden, zoals met behulp van middelencontroles. Maar de verdediging acht het niet gewenst dat verdachte nog langer ambulant wordt behandeld, omdat hij daarvoor zijn werk aan de kant moet zetten. Bovendien heeft verdachte aangegeven dat hij momenteel abstinent is van middelen en zijn emoties onder controle heeft. Hij wil veel werken en met zijn vriendin een gezin stichten. De lange tijd die hij al onder beperkende voorwaarden is geschorst en op de inhoudelijke behandeling van zijn zaak heeft moeten wachten hebben al een belemmerend effect op hem gehad. Verdachte is niettemin bereid zich aan de door de reclassering voorgestelde voorwaarden te houden, ook als dit wederom een ambulante behandeling betreft.
Ook is verzocht in strafverminderende zin de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, mee te wegen. Het gedrag van verdachte wordt in dit verband bestempeld als “baldadigheid”. Voorts wordt gewezen op het gegeven dat verdachte reeds schade aan de verschillende slachtoffers heeft vergoed op eigen initiatief en hij ook zijn excuses heeft aangeboden, de huidige stabiele factoren in zijn leven en de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verboden wapen-, munitie- en vuurwerkbezit. Zo heeft hij een kogelpatroon en een mortierbom voorhanden gehad. Wat ook bijzonder kwalijk is, is dat verdachte een kruisboog en een gasdrukpistool gelijkend op een Colt pistool op straat heeft gedragen. Het dragen van een wapen brengt in het algemeen het risico met zich mee dat dit ook daadwerkelijk wordt gebruikt tijdens een ruzie of een andere netelige situatie om een ander te intimideren of – zover mogelijk – (dodelijk) te verwonden.
Daarnaast heeft verdachte met het afsteken van een vuurwerkbom een explosie veroorzaakt. Hierdoor is gevaar, zoals brandgevaar, ontstaan voor een woning gelegen aan [adres]
te [plaats] en aan de omliggende panden. De luifel van voormelde woning raakte door de ontploffing bovendien ontzet. Een dergelijk feit roept in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid op.
Verdachte heeft eveneens doodsbedreigingen geuit aan de bewoner van het voornoemde pand aan [adres] , slachtoffer [slachtoffer 2] . Verdachte heeft met zijn hand een snijdende beweging langs zijn keel gemaakt voor de bewakingscamera van het slachtoffer en hem via iMessage teksten als “ik steek je dood”, “je gaat branden” en “je gaat eraan” gestuurd. Uit de aangifte van het slachtoffer blijkt dat hij door de bedreigingen angstige en onrustige momenten heeft beleefd. De bedreigingen zijn voor hem zelfs (mede) aanleiding geweest om te gaan verhuizen. Ook deze feiten rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Tot slot is bewezen dat verdachte diverse goederen heeft vernield dan wel beschadigd. Verdachte heeft met behulp van een bosmaaier een aantal planten en een piramide op [adres] kort gesnoeid. Hij heeft één of twee boompjes voor de woning van [slachtoffer 2] omgeknakt en met een hakbijl de beveiligingscamera aan die woning kapot geslagen. Verder heeft verdachte de auto bekrast en het hekwerk vernield van [slachtoffer 1] . Uit het hekwerk had hij stukken gehaald en meegenomen. Verdachte heeft met zijn handelen geen respect getoond voor de spullen van de slachtoffers, die daardoor schade en ongemak hebben ondervonden.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij de slachtoffers inmiddels al geheel of gedeeltelijk schadeloos heeft gesteld.
Uit meerdere verklaringen, waaronder die van verdachte zelf, komt naar voren dat hij met de bewezenverklaarde feiten voor veel overlast heeft gezorgd bij mensen uit zijn dorp. Vaak waren kennissen of buren betrokken, die het juist goed met hem voor hadden. Verdachte heeft aangegeven dat hij met zijn gedrag meerdere vrienden heeft verloren en door dorpsgenoten met de nek wordt aangekeken. Anders dan de verdediging beschouwt de rechtbank het gedrag niet slechts als ‘baldadigheid’ of ‘kattenkwaad’. Zij ziet het meer als een ontsporing met boosheid, welke boosheid niet zozeer tegen een bepaald persoon is gericht, maar waarbij verdachte als het ware “ontploft”. Verdachte heeft zich alleen laten leiden door zijn eigen frustraties, boosheid en verdriet en daarmee onvoldoende stil gestaan bij de nadelige gevolgen van zijn onbezonnen acties voor de slachtoffers.
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennis genomen van de verschillende rapportages die door verslavingsreclassering Novadic-Kentron zijn opgemaakt. In het meest recente rapport van 23 mei 2024 wordt beschreven dat het middelengebruik ‒ met name de combinatie van alcohol en amfetamine ‒ en het psychosociaal functioneren van verdachte worden aangemerkt als de belangrijkste delictgerelateerde factoren. Omdat verdachte in het verleden werd gediagnosticeerd met kanker kampte hij met depressieve klachten. Deze klachten verergerden in de periode dat zijn moeder ernstig ziek werd en uiteindelijk in december 2021 kwam te overlijden. Uit het rapport is af te leiden dat verdachte op zoek was naar sensatie om de onderliggende problematiek en emoties te kunnen vermijden en te vergeten. Hij was daarbij geneigd om impulsief en onverantwoordelijk gedrag te laten zien, zonder na te denken over de consequenties. Dit heeft geresulteerd in de bewezenverklaarde feiten.
Positief is, dat verdachte de verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden.
In het rapport komen als beschermende factoren naar voren dat verdachte zzp’er is en werk heeft als technisch tekenaar en dat hij samenwoont met zijn vriendin in een koopwoning.
Volgens de reclassering is verdachte na een klinische detoxificatie in december 2023, sinds ongeveer vijf maanden, abstinent van middelen. De reclassering vraagt zich echter af of verdachte dit gezien zijn onderliggende emotionele problematiek kan bestendigen. In februari 2024 is de ambulante behandeling stopgezet, omdat verdachte zich daarvoor niet voldoende heeft ingezet en prioriteit heeft gegeven aan het verkrijgen en behouden van werk en daarmee het voorkomen van financiële problemen.
De reclassering acht het risico op recidive gemiddeld. Zij adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de verslavingsreclassering Novadic-Kentron, een ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname bij Fivoor of een soortgelijke zorgverlener en het meewerken aan controles op het gebruik van alcohol en drugs.
De rechtbank heeft ook gekeken naar de documentatie van verdachte. Hieruit blijkt dat hij weliswaar eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, maar niet ter zake van soortgelijke feiten. Verder heeft de rechtbank gezien dat verdachte enkele van de onderhavige feiten heeft gepleegd terwijl de voorlopige hechtenis onder voorwaarden was geschorst. In die periode was hij kennelijk niet bij te sturen.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte een meewerkende en bekennende proceshouding heeft getoond en schoon schip wil maken.
De strafoplegging
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf de meest passende sanctie is.
De rechtbank vindt het tevens belangrijk dat verdachte een stevige stok achter de deur heeft, zodat hij bij hevige emoties of tegenslagen niet opnieuw de fout ingaat. Een voorwaardelijke gevangenisstraf biedt een stevigere stok dan een voorwaardelijke taakstraf. In dit licht heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte ondanks dat hij in twee schorsingen liep was doorgegaan met het plegen van feiten, wat er op duidt dat hij moeilijk stuurbaar was, in elk geval in die periode. Ook heeft zij daarbij de ernst en het agressieve karakter van de feiten en de lange pleegperiode meegewogen. Niet op de laatste plaats wordt met een voorwaardelijke gevangenisstraf een signaal afgegeven dat verdachte bij recidive niet langer ‘wegkomt’ met een taakstraf.
Op basis van het aangehaalde reclasseringsrapport en hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht, acht de rechtbank het van belang dat de meldplicht en de middelencontroles – die momenteel als schorsingsvoorwaarden gelden ‒ gehandhaafd blijven. Deze voorwaarden worden gekoppeld aan de voorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte is immers nog niet lang van zijn alcohol- en drugsverslaving af en reclasseringstoezicht is daarom aangewezen. Het advies van de reclassering om verdachte ambulant bij Fivoor te laten behandelen, neemt de rechtbank op dit moment niet over. Het leven van verdachte blijkt momenteel stabiel te zijn. Hij is al enige tijd abstinent van middelen, zegt zijn emoties onder controle te hebben, woont samen en werkt volop. Hij staat kennelijk inmiddels met beide benen op de grond. Gelet hierop geeft de rechtbank hem het voordeel van de twijfel. Hij mag bewijzen dat hij het zelf zonder verdere (verplichte) behandeling kan. De rechtbank legt daarmee de verantwoordelijkheid bij verdachte. Verdachte heeft ter zitting herhaaldelijk gezegd dat de rechtbank hem niet meer op een zitting voor de strafkamer zal terugzien. De rechtbank houdt hem daaraan. Als het mis dreigt te gaan, is het aan verdachte om bij de reclassering tijdig aan de bel te trekken. De drempel daartoe is laag, omdat het contact met de reclassering wordt gecontinueerd.
Mocht in de nabije toekomst de stabiliteit onverhoopt toch verdwijnen, dan kan de reclassering op dat moment alsnog om toevoeging van de bijzondere voorwaarde voor ambulante behandeling verzoeken aan de rechtbank.
De rechtbank houdt tevens rekening met het tijdsverloop, nu zij met de officier van justitie en de verdediging constateert dat de redelijke termijn is overschreden.
Omdat verdachte wordt vrijgesproken van de poging tot brandstichting, zal de rechtbank een lagere taakstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Voorts komt zij op een lagere voorwaardelijke gevangenisstraf uit, gezien de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Verdachte zal met betrekking tot de misdrijven worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren met aftrek van voorarrest, te weten drie dagen, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geformuleerd behoudens de verplichte ambulante behandeling.
Voor de ten laste gelegde overtreding, onder feit 1 van parketnummer
02/34314-21,zal geen extra straf of maatregel worden opgelegd en zal dus artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht worden toegepast.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een materiële schadevergoeding van
€ 1.105,80 voor het feit onder
02/086956-22en de wettelijke rente. De schade ziet op een verhoging van de premie voor de autoverzekering gedurende vijf jaar door het verlies van schadevrije jaren en de daarbij behorende no-claimkorting.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank voldoende onderbouwd en toewijsbaar tot het gevorderde bedrag, dus tot € 1.105,80 te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank heeft daarbij tevens in aanmerking genomen dat uit de verklaringen van verdachte en de omstandigheid dat hij reeds schade heeft vergoed (waaronder aan deze benadeelde partij) volgt dat hij schoon schip wil maken. Dat hij dan deze benadeelde partij, nota bene een buurman, geheel tegemoetkomt past daarbij en ook dat er dan niet mogelijk in de toekomst nog een civiele procedure dient te volgen.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Uit de vordering en de toelichting daarop blijkt duidelijk dat de benadeelde partij door het strafbaar handelen van verdachte no-claimkorting misloopt. Door de verdediging wordt dit betwist. Zij heeft haar verweer echter niet toereikend gemotiveerd.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een materiële schadevergoeding van
€ 1.149,00 voor feit 2 onder
02/145197-23en de wettelijke rente. De schade omvat de kosten voor een nieuwe camera (€ 449,00), de installatie van deze camera (€ 200,00) en voor twee bomen (€ 250,00 per stuk).
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De verdediging en de officier van justitie hebben beiden aangevoerd dat de vordering voor wat betreft de installatiekosten van de camera niet voor toewijzing vatbaar zijn en dat de vordering dient te worden gematigd ten aanzien van de bomen naar € 150,00 per boom.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat de door de benadeelde gevorderde schadevergoeding voldoende is onderbouwd. De opgegeven installatiekosten en de aanschafprijzen voor nieuwe bomen komen haar niet te hoog of onredelijk voor.
De rechtbank acht de vordering daarom geheel toewijsbaar, aldus tot € 1.149,00.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 62, 63, 157, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 13, 26, 27, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 1.2.2 Vuurwerkbesluit, artikel 9.2.2.1 Wet milieubeheer en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit 4 (
02/34314-21);
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/34314-21:
feit 1:handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 54 van de Wet wapens en munitie;
feit 2:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen, meermalen gepleegd;
feit 3:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot munitie van categorie III;
feit 5:opzettelijk een ontploffing te weeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
02/314524-21:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
02/086956-22:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
02/145197-23:
feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 2:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
feit 3:overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1
van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
ten aanzien van de feiten
02/34314-21 feit 2, feit 3 en feit 5, 02/314524-21, 02/086956-22, 02/145197-23 feit 1, feit 2 en feit 3:
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij de verslavingsreclassering van
Novadic-Kentron, Korte Raamstraat 3 te Breda, en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat noodzakelijk vindt;
* dat verdachte meewerkt aan
controle van het gebruik van alcohol en drugsom het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan een urineonderzoek en ademonderzoeken (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
50 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
ten aanzien van
02/34314-21 feit 1:
- verklaart de verdachte schuldig zonder oplegging van straf of maatregel;
Strafbeschikking
- vernietigt ten aanzien van
02/314524-21de strafbeschikking van 29 november 2021;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van
€ 1.105,80aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 april 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 1]
(
02/086956-22),
€ 1.105,80te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 april 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 21 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]van
€ 1.149,00aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 2 maart 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 2]
(
feit 2 02/145197-23),
€ 1.149,00te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 2 maart 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 21 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Veldhuizen, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en
mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 juni 2024.
Mr. Veldhuizen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.