ECLI:NL:RBZWB:2024:4189

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
BRE 24/4614
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor uitbreiding bedrijfshal in strijd met bestemmingsplan

Op 20 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker bezwaar had gemaakt tegen een verleende omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een bedrijfshal. De omgevingsvergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout voor activiteiten die in strijd waren met het bestemmingsplan. Verzoeker, eigenaar van een naastgelegen perceel, had een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, omdat de uitbreiding tot op de perceelgrens zou komen, wat in strijd was met de voorschriften van het bestemmingsplan.

Tijdens de zitting op 13 juni 2024 werd duidelijk dat er een discrepantie bestond tussen de verleende omgevingsvergunning en de bouwtekeningen die door vergunninghouder waren ingediend. Het college erkende dat deze discrepantie niet eerder was onderkend en dat het bestreden besluit zou worden hersteld in de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter oordeelde dat er aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel zou kunnen opleveren.

De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd het college opgedragen om het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij het treffen van voorlopige voorzieningen in bestuursrechtelijke zaken, vooral wanneer er sprake is van strijd met bestemmingsplannen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4614

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juni 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker,

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, college,

(gemachtigde: mr. L.G.M. van der Maden).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit [plaats] , vergunninghouder.

Inleiding

1. Bij besluit van 29 april 2024 heeft het college vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de bedrijfshal op het perceel [adres] in [plaats] (perceel). Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en tevens een verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening bij de rechtbank ingediend. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoeker om een voorlopige voorziening tegen het bestreden besluit te treffen.
1.1
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van het college en vergunninghouder. Verzoeker werd vergezeld door [naam 1] . Vergunninghouder werd vergezeld door [naam 2] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Omvang van het geschil
2. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen of een andere passende maatregel te nemen.
2.1
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de
hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemzaak niet.
Het verzoek
3. De voorzieningenrechter wijst de voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het verzoek belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
5. Vergunninghouder is één van de eigenaren van het perceel en één van de bestuurders van de besloten vennootschap [b.v.] uit [plaats] , welke onderneming op het perceel is gevestigd. De onderneming exploiteert projecten in de civiele en bouwkundige betonbouw. Verzoeker is eigenaar van het naastgelegen perceel met bedrijfspand. Vergunninghouder heeft op 29 november 2023 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de uitbreiding van het bedrijfspand op het perceel. Bij de aanvraag zitten bouwtekeningen van 19 november 2023 en 28 november 2023. Op de tekeningen van 28 november 2023 is het bouwplan ingetekend tot op de perceelgrens. Tijdens de zitting heeft vergunninghouder toegelicht dat het oorspronkelijke plan om anderhalve meter afstand te houden tot de perceelgrens uiteindelijk vooruitlopend op nieuwe te verwachten regelgeving is verlaten.
In het bestreden besluit heeft het college vergunninghouder de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘het bouwen van een bouwwerk’ [1] en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ [2] . Het college overweegt dat er zich geen weigeringsgrond voordoet voor de activiteit ‘bouwen’. Voor de activiteit ‘gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ geldt dat de beoogde activiteit in strijd is met het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’, omdat het bestemmingsplan enkel de bouw van bedrijfsgebouwen met een zijdelingse perceelafstand van tenminste drie meter toestaat [3] . Het college heeft de aanvraag voor deze activiteit daarom mede aangemerkt als een aanvraag om van het bestemmingsplan af te mogen wijken [4] . De omgevingsvergunning wordt alleen geweigerd als deze niet op grond van artikel 2.12 van de Wabo kan worden verleend. Artikel 2.12, eerste lid, sub, a, ten 2̊, van de Wabo bepaalt dat de omgevingsvergunning in geval van strijd met het bestemmingsplan slechts kan worden verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in de bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) aangewezen gevallen. Het college heeft de uitbreiding van het bedrijfspand opgevat als (een uitbreiding van) een bijbehorend bouwwerk in de zin van artikel 4, eerste lid, van Bijlage II van het Bor. Het college acht de uitbreiding van het bedrijfspand tot anderhalve meter van de perceelgrens in lijn met een goede ruimtelijke ordening, omdat er geen sprake is van stedenbouwkundige bezwaren, de ruimte van de uitbreiding al wordt gebruikt voor buitenopslag, de privacy van derden niet in het geding is en het gevraagde gebruik geen onevenredige schade voor belangen van derden noch onevenredige schade aan het woonmilieu oplevert. Ter zitting heeft het college uiteengezet dat het bestreden besluit een uitbreiding tot op anderhalve meter van de zijdelingse perceelgrens toestaat, zoals blijkt uit één van de overwegingen in het bestreden besluit. Bij het nemen van het bestreden besluit is echter niet opgemerkt dat een deel van de door vergunninghouder ingediende bouwtekeningen uitgaat van een uitbreiding tot op de perceelgrens en dat dus sprake is van een tegenstrijdigheid tussen de vergunningsstukken en de tekst van de omgevingsvergunning. Het college heeft aangekondigd dit te herstellen door de omgevingsvergunning in de beslissing op bezwaar aan te passen naar een omgevingsvergunning voor het bouwen tot op anderhalve meter van de perceelgrens.
Is er aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening?
6. Vergunninghouder kan op basis van het bestreden besluit in beginsel op ieder moment starten met de bouw. Ter zitting heeft vergunninghouder toegelicht dat de uitbreiding op boorpalen wordt gefundeerd, maar dat het daarvoor in te schakelen bedrijf nog niet heeft aangegeven wanneer het deze werkzaamheden kan oppakken. Dat kan bijvoorbeeld variëren tussen over twee weken en over drie maanden. Zodra het echter mogelijk is, wil vergunninghouder starten met de bouwwerkzaamheden tot op de perceelgrens. Dit gegeven in combinatie met het feit dat het college zelf erkent dat het bestreden besluit in bezwaar aangepast zal worden, is voor de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Deze voorlopige voorziening houdt in dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na het bekendmaken van de beslissing op bezwaar door het college.

Conclusie

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
7.1
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient het college aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht te vergoeden. Verzoeker krijgt geen proceskostenvergoeding, omdat verzoeker verder geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 187,00 aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 20 juni 2024 door mr. S. Hindriks, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, sub a en c:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (….),
Artikel 2.10, eerste lid, sub c en tweede lid:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (….);
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2̊:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
2̊. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen,
Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 4, eerste lid:
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2̊, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
[bestemmingsplan] (bestemmingsplan)
Artikel 4.2.2, sub a en b:
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
b. De afstand van een bedrijfsgebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, sub a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.1, eerste lid, sub c, van de Wabo.
3.Artikel 4.2.2, sub b, van de planregels.
4.Artikel 2.10, tweede lid, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo.