ECLI:NL:RBZWB:2024:4154

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
23/12485
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel bijstandsverlaging wegens niet-nakomen re-integratieverplichtingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 18 juni 2024, wordt het beroep van eiseres tegen een maatregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen beoordeeld. Eiseres, die sinds 2 juli 2022 een bijstandsuitkering ontvangt, kreeg op 7 juni 2023 een maatregel opgelegd waarbij haar uitkering voor een maand met 100% werd verlaagd. Dit besluit volgde op het niet nakomen van een re-integratieverplichting, waarbij eiseres een stage bij een werkervaringsplaats had beëindigd. Eiseres stelde dat het college onvoldoende maatwerk had geleverd en dat zij niet verwijtbaar had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat het college tekort was geschoten in de voorlichting over de stage en dat eiseres niet voldoende was gewezen op de gevolgen van haar beslissing om de stage te beëindigen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van het college en herstelde de bijstandsverlening. Eiseres kreeg ook een vergoeding voor proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/12485

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Wouters),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, het college
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het opleggen van een maatregel.
1.1.
Het college heeft op 7 juni 2023 (primaire besluit) een maatregel aan eiseres opgelegd, uit hoofde waarvan haar bijstandsuitkering voor de duur van één maand met 100% is verlaagd. Met een besluit van 14 november 2023 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

Relevante feiten en omstandigheden
2. Eiseres ontvangt vanaf 2 juli 2022 een bijstandsuitkering naar de alleenstaandennorm van de gemeente Terneuzen (voorheen ontving ze een uitkering van de gemeente Rotterdam). In het kader van haar re-integratie heeft het college een werkervaringsplaats georganiseerd bij [bedrijf] . Eiseres is op 14 februari 2023 bij [bedrijf] gestart. Op 20 februari 2023 heeft eiseres een e-mail aan haar jobhunter gestuurd waarin zij aangeeft dat ze de stage niet passend acht en zij om deze reden niet meer zal verschijnen.
Op 7 juni 2023 heeft het college besloten om een maatregel op te leggen, waarbij de bijstandsuitkering van eiseres voor de duur van één maand (juni) met 100% wordt verlaagd. Eiseres heeft bezwaar ingediend tegen dit primaire besluit. Het college is vervolgens overgegaan tot de bestreden besluitvorming.
Bestreden besluit
3. Volgens het college is er voldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiseres door haar een stagetraject aan te bieden bij [bedrijf] . Het college heeft hiermee maatwerk geboden. Ook is eiseres van tevoren voorgelicht over de gevolgen van het niet nakomen van een verplichting. Het college voert aan dat het feit dat eiseres haar stage niet passend vond, onvoldoende grond geeft om te stellen dat zij niet verwijtbaar heeft gehandeld door dit traject eenzijdig te beëindigen. De verstreken termijn tussen de gedraging en de maatregel wordt het college niet onredelijk geacht. Het college heeft het besluit ongegrond verklaard, onder verbetering van de grondslag, zijnde artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Participatiewet in combinatie met artikel 7.2.6., eerste lid, van de Verordening sociaal domein gemeente Terneuzen 2023.
Beroepsgronden
4. Eiseres meent dat artikel 18, negende lid, van de Participatiewet aan de orde is, omdat iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Volgens eiseres heeft het college geen maatwerk geboden bij het bepalen welke re-integratievoorziening aangewezen was. Er is van tevoren onvoldoende informatie en uitleg gegeven over het traject bij [bedrijf] . Eiseres is geschrokken toen zij erachter kwam dat [bedrijf] met name bedoeld is als werkvoorzieningsplaats voor mensen met een (verstandelijke) beperking. Volgens eiseres heeft het college voorafgaand aan het re-integratietraject onvoldoende verwittigd of een stage bij [bedrijf] wel geschikt voor haar was. Ook is zij van mening dat de e-mail van 20 februari 2023 niet als een eenzijdige opzegging beëindiging van de stage-overeenkomst gezien moet worden, maar als een uiting van de twijfels vanuit de zijde van eiseres. Eiseres stelt dat zij gegronde redenen heeft om de stage niet voort te willen zetten, gelet op de slechte voorlichting en de niet-passende werklocatie. Na haar e-mail van 20 februari 2023, is zij niet gewezen op de mogelijke consequenties van het stopzetten van het traject. Indien dit wel gedaan was, had eiseres haar werkzaamheden, ondanks haar bedenkingen, voortgezet. Eiseres heeft alleen een e-mail ontvangen van de jobhunter (van 22 februari 2023) waarin aangegeven wordt dat men graag een gesprek met haar aangaat, om mee te denken en te kijken voor eventuele alternatieven. Eiseres is pas op 6 juni 2023, dus bijna vier maanden later, medegedeeld dat zij verwijtbaar heeft gehandeld en dat hiervoor een maatregel opgelegd wordt.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college de bijstand mocht afstemmen middels het opleggen van een maatregel. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Toetsingskader
5. In artikel 9, eerste lid, onder b, van de Participatiewet is onder meer bepaald dat de belanghebbende vanaf de dag van melding verplicht is gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Op grond van artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Participatiewet legt het college in ieder geval een maatregel op overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid, in het geval dat belanghebbende een van de verplichtingen die zijn vermeld in het vierde lid niet nakomt. In artikel 18, negende lid, van de Participatiewet staat dat het college afziet van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid bij belanghebbende ontbreekt.
Verdeling van de bewijslast
6. Het opleggen van een maatregel is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een maatregel is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. De bewijslast van feiten en omstandigheden die het oordeel kunnen dragen dat de eiseres geen enkel verwijt treft, rust op eiseres. Dit vloeit voort uit het uitzonderingskarakter van artikel 18, negende lid, van de Participatiewet.
Nakomen van de verplichting
7. Eiseres stelt dat haar e-mail van 20 februari 2023 niet gezien moet worden als een eenzijdige beëindiging van het stagetraject, maar vooral als een uiting van haar twijfels over het verloop van de stage.
7.1.
Uit de e-mail van eiseres van 20 februari 2023 blijkt dat eiseres [bedrijf] heeft geïnformeerd dat zij niet meer zal verschijnen. Hieruit blijkt de intentie van eiseres om het stagetraject te stoppen. Zij stelt in beroep eveneens dat zij gegronde redenen heeft om het traject te willen stopzetten. De rechtbank ziet de e-mail van 20 februari 2023 daarom als een (eenzijdige) beëindiging van het stagetraject.
7.2.
Hieruit volgt dat eiseres niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting om gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening. In dat geval is het college gelet op artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Participatiewet gehouden om de bijstand af te stemmen middels een maatregel, tenzij sprake is van het geheel ontbreken van verwijtbaarheid.
Ontbreken van de verwijtbaarheid
8. De rechtbank komt tot de conclusie dat sprake is van een situatie waarin de verwijtbaarheid geheel ontbreekt. Enerzijds omdat het college op voorhand eiseres onvoldoende heeft geïnformeerd over de aangeboden voorziening. Anderzijds vanwege de wijze waarop er is gereageerd op de e-mail van eiseres. Hierna legt de rechtbank uit waarom zij tot deze conclusie komt.
Maatwerk
8.1.
De rechtbank stelt voorop dat het aan het college is om te bepalen welke re-integratievoorziening voor de belanghebbende is aangewezen om het uiteindelijk beoogde doel (arbeidsinschakeling) te bereiken. Wel is vereist dat het college maatwerk levert en de voorziening het resultaat is van een zorgvuldige, op de persoon toegesneden, afweging. Het college dient voorts aan de belanghebbende kenbaar te maken waaruit de voorziening concreet bestaat, waarom deze voorziening, gelet op de individuele feiten en omstandigheden, is aangewezen en welk tijdspad wordt gevolgd. [1]
8.1.1.
Het college heeft ervoor gekozen om eiseres 2 x 4 uur in de week te laten starten met het stagetraject bij [bedrijf] . Dit is een werkvoorzieningsplaats voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Gezien het feit dat eiseres al enige tijd in de bijstand zat, is enige afstand tot de arbeidsmarkt voorstelbaar. De rechtbank volgt het standpunt van het college dat het opbouwen van een arbeidsritme en sociale contacten niet goed past binnen een thuiswerktraject. Dat eiseres later toch een thuisstudie is gaan volgen, doet daar niets aan af.
Het gaat er ook niet om of [bedrijf] op de langere termijn een passende plek was voor eiseres. Het college heeft moeten kijken wat er op dat moment passend was. Hierbij was het, gelet op de kwetsbare indruk die eiseres maakte, belangrijk dat zij rustig kon opbouwen en er weinig werkdruk was. Het ging ook slechts om een tijdelijk traject, voor de duur van (in eerste instantie) drie maanden. Hieruit blijkt dat het college goed heeft nagedacht over de aangeboden werkvoorziening en dat hiermee voldoende rekening werd gehouden met de specifieke omstandigheden van eiseres.
8.1.2.
De rechtbank beoordeelt daarnaast of een en ander voldoende kenbaar is gemaakt aan eiseres. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat haar door het college was medegedeeld dat zij met gelijkstemden zou werken, in die zin dat het om collega’s zou gaan die ook een werkritme op moesten bouwen. Tijdens de rondleiding is niet gesproken over het feit dat er verder alleen personen met een verstandelijke beperking werkten. De gemachtigde van het college heeft ter zitting aangegeven dat zij niet met zekerheid kan stellen dat eiseres hierop gewezen is en dat zij niet weet of er ten tijde van de stage van eiseres personen werkten met dezelfde achtergrond als eiseres.
8.1.3.
Hoewel de voorziening in principe passend was voor eiseres, volgt de rechtbank het standpunt van eiseres dat het college tekort is geschoten in de voorlichting omtrent het stagetraject. Het college heeft onvoldoende kenbaar gemaakt aan eiseres waaruit de aangeboden voorziening, het stagetraject bij [bedrijf] , concreet zou bestaan en waarom deze voorziening, gelet op de individuele omstandigheden van eiseres, was aangewezen. Ook tijdens een algemene rondleiding is dit niet duidelijk geworden voor eiseres. Zij had een heel ander beeld bij [bedrijf] , terwijl het juist aan het college is om eiseres voldoende voorlichting te geven over de aangeboden voorziening.
Reactie op e-mail van eiseres
8.2.
Eiseres heeft in het kader van haar beroep op het ontbreken van verwijtbaarheid ook gewezen op de reactie van de jobhunter op haar e-mail van 20 februari 2023. Hierin geeft hij aan het vervelend te vinden dat eiseres de zaken niet als positief heeft ervaren en graag, samen met een collega, met haar in gesprek te willen, zodat meegedacht en gekeken kan worden voor eventuele alternatieven voor eiseres. Eiseres geeft aan dat indien zij op dat moment was gewezen op een eventuele maatregel, zij ervoor had gekozen om haar werkzaamheden voort te zetten.
8.2.1.
De rechtbank acht het voorstelbaar dat door de e-mail van de jobhunter bij eiseres de indruk werd gewekt dat het akkoord was dat zij niet meer terugging naar [bedrijf] en dat er gezamenlijk iets anders gezocht zou worden. Hoewel de jobhunter niet gaat over het opleggen van een maatregel, zoals het college heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat eiseres in dit kader af mocht gaan op diens reactie. Eiseres was weliswaar op voorhand, onder andere in de toekennende beschikking, in algemene zin geïnformeerd over haar verplichtingen en de mogelijke gevolgen bij het niet nakomen daarvan. Echter, gelet op de reactie van de jobhunter had het in dit geval op diens weg gelegen, althans op de weg van de casemanager – uit het dossier blijkt namelijk dat de jobhunter de e-mail van eiseres dezelfde dag nog heeft doorgestuurd naar de casemanager – om eiseres op dat moment (ook) te wijzen op de gevolgen van een voortijdige beëindiging van het traject bij [bedrijf] .

Conclusie en gevolgen

9. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en herroept de beslissing, omdat het college af had moeten zien van het opleggen van een maatregel.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De kosten in bezwaar stelt de rechtbank vast op € 1.248,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 624,- en wegingsfactor 1). De kosten in beroep stelt de rechtbank vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1). De totale proceskosten stelt de rechtbank vast op € 2.998,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 14 november 2023;
- herroept het besluit van 7 juni 2023;
- bepaalt dat dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2.998,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van J. Boer-IJzelenberg, griffier, op 18 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b
De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a;
Artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h
Het college verlaagt in ieder geval de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de volgende verplichtingen:
h. het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Artikel 18, vijfde lidIndien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt, verlaagt het college de bijstand met 100% voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, vastgestelde periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden. De verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, kan tevens bepalen dat het bedrag van de verlaging wordt verrekend over de maand van oplegging van de maatregel en ten hoogste de twee volgende maanden, waarbij over de eerste maand ten minste 1/3 van het bedrag van de verlaging wordt verrekend.
Artikel 18, negende lid
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Verordening sociaal domein gemeente Terneuzen 2023
Artikel 7.2.6, eerste lid
Als u een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100 procent van de bijstandsnorm voor een maand.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3331, r.o. 4.3.