Op 15 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetprocedure van opposante U.A. tegen de afwijzing van haar verzoek om proceskostenvergoeding door de rechtbank in een eerdere uitspraak van 14 februari 2024. Opposante had beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal, die op 20 juni 2022 een handhavingsverzoek had afgewezen. In de procedure heeft opposante aangegeven dat zij haar beroep zou intrekken als het college bereid was de proceskosten te vergoeden. Het college heeft echter laten weten niet bereid te zijn tot vergoeding, wat leidde tot het verzet van opposante.
De rechtbank heeft het verzet op 3 juni 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van opposante en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het college in de eerdere uitspraak ten onrechte had geoordeeld dat het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen moest worden. De verzetrechter concludeerde dat het college in beroep tegemoet was gekomen aan opposante, omdat het college na de afwijzing van het handhavingsverzoek alsnog had vastgesteld dat de ingediende VRP niet voldeed aan de wettelijke eisen. Dit leidde tot de conclusie dat de eerdere afwijzing van de proceskostenvergoeding onterecht was.
De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen. Opposante krijgt een vergoeding van € 1.750,- voor de gemaakte proceskosten, en het college is verplicht het griffierecht van € 365,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.