4.6Overwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van C/02/409820 / FA RK 23-2407
4.6.1Op grond van artikel 1:267, tweede lid, van het BW kan de Raad - na het schriftelijke verzoek van de GI om daartoe over te gaan - het oordeel van de rechtbank vragen of de beëindiging van het ouderlijk gezag noodzakelijk is, indien de Raad heeft besloten om niet tot het indienen van een verzoek tot gezagsbeëindiging over te gaan. Indien de rechtbank van oordeel is dat de beëindiging van het ouderlijk gezag noodzakelijk is, kan zij dit ambtshalve uitspreken.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het BW kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. a) een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b) de ouder het gezag misbruikt.
4.6.2Genoegzaam is gebleken dat er geen sprake is van misbruik van het gezag door de vader. De vraag die aldus aan de rechtbank voorligt is of [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en de vader niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW te dragen binnen een voor de persoon en ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn.
4.6.3[minderjarige] heeft veel meegemaakt in zijn leven, waaronder het korte ziekbed van zijn moeder, haar overlijden en het gegeven dat de vader, als gevolg van een verminderd psychisch welzijn, niet meer in staat was om voor hem te zorgen.. Sinds januari 2018 woont [minderjarige] , samen met zijn zus [naam] , bij de pleegouders. Een tante en oom (moederszijde) hebben van augustus 2020 tot maart 2021 het pleegouderschap tijdelijk overgenomen, maar vanwege complicaties/incidenten in hun thuissituatie het pleegouderschap weer overgedragen aan de pleegouders. Door al deze gebeurtenissen heeft [minderjarige] te maken gehad met complexe rouw en trauma als gevolg waarvan hij ernstig in zijn ontwikkeling is bedreigd.
De rechtbank constateert dat de gezondheid van de vader in het afgelopen jaar is verbeterd. Hij kan meer aan zowel fysiek als mentaal, en is daardoor meer beschikbaar als ouder voor [minderjarige] . De vader wenst ook een grote(re) rol in het leven van [minderjarige] te vervullen, en gezien wordt dat de vader zich inzet om te werken aan een verbetering van zijn band met [minderjarige] , die door de gebeurtenissen in het verleden beschadigd is geraakt. Daarbij is sprake van een positieve groei in het contact tussen [minderjarige] en de vader, waarbij zij het contact met elkaar aan het uitbreiden zijn. Zo verblijft [minderjarige] inmiddels op de zaterdag (al dan niet na de voetbal) tot in de avond bij de vader en staat het tweede weekendje samen weg, als ook een reis naar Frankrijk in de zomervakantie, gepland. Dit is een mooie positieve ontwikkeling en de rechtbank spreekt de hoop uit dat de band tussen de vader en [minderjarige] verder zal groeien en verstevigen. Dit zal de ontwikkeling van [minderjarige] ten goede komen.
Langere tijd is het de vader, vanwege zijn gezondheid, niet gelukt om verantwoordelijkheid te dragen voor de zorg en opvoeding van [minderjarige] en is er sprake geweest van een zeer beperkt en minimaal contact tussen [minderjarige] en de vader. Contactmomenten met [minderjarige] waren voor de vader, als gevolg van zijn psychische klachten en de verminderde energie die hij daardoor ervoer, te belastend. Hierdoor is het tot op heden niet gelukt om toe te werken naar een terugplaatsing van [minderjarige] bij de vader.
De vader stelt zich op het standpunt dat hij in het afgelopen jaar zo goed als hersteld is waardoor hij de zorg en opvoeding van [minderjarige] wellicht weer op zich zou kunnen nemen, terwijl de Raad en de GI de draagkracht en belastbaarheid van de vader weliswaar als verbeterd beschouwen, maar niet in die mate dat de vader weer de volledige zorg voor [minderjarige] zou kunnen dragen. De voorliggende stukken bieden naar het oordeel van de rechtbank te weinig concrete informatie over de huidige mogelijkheden van de vader wat betreft de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Voor de rechtbank is op basis van de beschikbare gegevens echter wel voldoende komen vast te staan dat het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders is gelegen en dat de aanvaardbare termijn voor een terugplaatsing van [minderjarige] bij de vader inmiddels is verstreken. [minderjarige] woont, met een tussenpoos van enkele maanden, inmiddels al zes jaar bij de pleegouders en zij vormen een stabiele factor in het leven van [minderjarige] . Met behulp van hulpverlening hebben de pleegouders gewerkt aan een veilige thuishaven voor , en is [minderjarige] in het gezin van de pleegouders gegroeid. [minderjarige] heeft meermaals de wens uitgesproken dat hij bij de pleegouders wil opgroeien, en is deze wens ook blijven uitspreken ondanks de uitbreiding in het contact met de vader in het afgelopen jaar en het conflict dat tussen hem en de pleegouders recent heeft plaatsgevonden. Voor [minderjarige] is het van groot belang dat hem duidelijkheid wordt geboden over de plek waar hij gaat opgroeien alsook de rol van zijn pleegouders en de vader in zijn leven. De onduidelijkheid die [minderjarige] hierover tot op heden ervaart belast [minderjarige] enorm, leidt tot veel onrust en spanningen en belemmert hem op dit moment zelfs in zijn (sociaal-emotionele) ontwikkeling. Zo heeft [minderjarige] bijvoorbeeld ook aangegeven dat hij niet met zijn vader en Dialoog in gesprek wil totdat de rechtbank een beslissing heeft genomen. [minderjarige] kan dan ook niet langer wachten op duidelijkheid over zijn opvoedperspectief.
4.6.4Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a van het BW is voldaan. Op grond van dit artikel, in relatie tot artikel 1:267, tweede lid, van het BW, heeft de rechtbank evenwel niet de verplichting, maar de mogelijkheid om een gezagsbeëindiging ambtshalve uit te spreken. De vraag die de rechtbank hierbij dient te beantwoorden is of een gezagsbeëindiging noodzakelijk is. Dit moet worden beoordeeld op grond van alle omstandigheden van het geval. Daarbij speelt het belang van een kind over duidelijkheid over zijn/haar opvoedperspectief een grote rol, de mate waarin de ouder(s) de plaatsing van het kind elders kan ondersteunen alsook de samenwerking tussen de ouder(s) en de verzorgende(n) van het kind om te kunnen beoordelen of uitoefening van het gezag door de ouder(s) - op afstand - kan worden uitgevoerd.
Op basis van de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd stelt de rechtbank vast dat de vader [minderjarige] ondersteunt in zijn wens om bij de pleegouders op te groeien, en om die reden kan instemmen met het verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders. Daarentegen is de rechtbank ook gebleken dat het voor de vader lastig blijft om [minderjarige] zijn emotionele toestemming te geven voor zijn verblijf bij de pleegouders vanwege de zorgen die de vader heeft over de pleegouders, zoals hun leeftijd, hun opvoedstijl en de wijze waarop zij aansluiten bij [minderjarige] . Daarbij speelt mee de slechte verstandhouding tussen de vader en de pleegouders. Tussen de vader en de pleegouders is sprake van veel oud zeer, en het lukt hen tot op heden niet om te komen tot een samenwerkingsrelatie waarin zij, zonder conflicten, samen kunnen overleggen over [minderjarige] en in zijn belang afspraken kunnen maken. Dit belemmert een goede onderlinge communicatie alsook de mogelijkheid voor de vader om als ouder - op afstand - zijn gezag over [minderjarige] , in goed contact en overleg met de pleegouders, uit te kunnen uitoefenen. Hulpverlening om tot een verbetering van de situatie te komen heeft tot op heden onvoldoende resultaat gehad.
De rechtbank is gebleken dat [minderjarige] van de verstoorde verstandhouding tussen de pleegouders en de vader en de daarmee gepaarde gaande spanningen zeer veel last ervaart. [minderjarige] heeft vaak als boodschapper tussen de vader en de pleegouders moeten fungeren, en is door de aanhoudende strijd tussen de pleegouders en de vader in een loyaliteitsconflict terecht gekomen. [minderjarige] voelt niet de ruimte om openlijk loyaal te kunnen zijn naar zowel de pleegouders als de vader.
De rechtbank is van oordeel dat [minderjarige] vóór alles behoefte heeft aan rust, vooral op emotioneel gebied, en zekerheid en duidelijkheid over de toekomst. [minderjarige] geeft aan het fijn te vinden bij de pleegouders en wil ook graag bij hen blijven wonen. Er heeft zich recent een conflict tussen de pleegouders en [minderjarige] voorgedaan, maar dit conflict is ook weer opgelost waarbij de pleegouders hebben ingezien dat zij [minderjarige] , mede gezien zijn huidige leeftijd, anders zullen moeten gaan benaderen en hieraan ook willen werken. [minderjarige] heeft behoefte aan de emotionele toestemming van de vader om zijn verblijf bij de pleegouders voort te zetten. [minderjarige] ervaart veel last van de onduidelijkheden over de toekomst. Bij een gezagsbeëindiging wordt het voor [minderjarige] , maar ook voor de pleegouders en de vader, duidelijk dat het perspectief niet meer bij de vader zal liggen en dat aldus niet meer wordt toegewerkt naar een terugplaatsing van [minderjarige] bij de vader, hetgeen [minderjarige] rust en zekerheid zal bieden. Ook brengt een beëindiging van het gezag met zich dat [minderjarige] niet meer jaarlijks wordt belast met een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank spreekt voorts de hoop uit dat met een gezagsbeëindigende maatregel de bestaande loyaliteitsproblematiek van [minderjarige] , zoals de Raad en de GI aangeven, zal doen afnemen.
4.6.5Nu de rechtbank van oordeel is dat beëindiging van het gezag van de vader noodzakelijk is, zal zij op grond van artikel 1:267, tweede lid, van het BW ambtshalve het gezag van de vader beëindigen.
4.6.6Omdat de beëindiging van het gezag van de vader ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, van het BW een voogd over hem te benoemen.
De rechtbank is van oordeel dat de voogdij over [minderjarige] , gelet op de complexe verhouding en verstoorde relatie tussen de vader en de pleegouders, het beste kan worden belegd bij de GI. De GI kan als neutrale organisatie de belangen van [minderjarige] behartigen, de onderlinge samenwerking waarborgen en praktische zaken regelen. De rechtbank is van oordeel dat Stichting Jeugdbescherming Brabant met de voogdij moet worden belast, nu zij via de ondertoezichtstelling reeds betrokken is bij [minderjarige] en zowel met de vader als de pleegouders in goed contact staat. De GI heeft zich bij brief van 22 februari 2024 ook bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.
De komende periode is het belangrijk dat de GI zal investeren in het verbeteren van de samenwerking tussen de vader en de pleegouders alsook het verder laten groeien van het contact tussen [minderjarige] en de vader en dit contact, waar mogelijk, uit te breiden waarbij het tempo van [minderjarige] hierin leidend dient te zijn. Daarbij benadrukt de rechtbank uitdrukkelijk dat de beëindiging van het gezag van de vader niet betekent dat de vader geen belangrijke rol meer speelt in het leven van [minderjarige] . Hij is en blijft de vader van [minderjarige] , en voor de ontwikkeling van [minderjarige] is het van groot belang dat hij een regelmatig en frequent contact met zijn vader heeft.
4.6.7Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerste lid, van het BW wordt de vader als ouder waarvan het gezag wordt beëindigd, voor zover dat de vader het bewind voerde over het vermogen van [minderjarige] , veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan zijn opvolger in dit bewind.
4.6.8In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
Ten aanzien van C/02/414734 / JE RK 23-1790
4.6.9Gelet op de beslissing van de rechtbank inzake de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader en de bepaling van de voogdij over [minderjarige] , komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van het resterend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank zal daarom dit verzoek van de GI afwijzen bij gebrek aan belang.
4.6.10De rechtbank beslist als volgt.