Op 11 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B.P.A. van Beers, had verzoeken ingediend om vervangende toestemming te verkrijgen voor een verhuizing met de minderjarigen naar [plaats] en voor hun inschrijving op een basisschool aldaar. De man, vertegenwoordigd door mr. Ç. Bayrak, voerde verweer en vroeg om de verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen.
De rechtbank had eerder, op 20 juni 2023, partijen verwezen naar een hulpverleningstraject (UHA) om inzicht te krijgen in de gevolgen van de scheiding voor de kinderen en om hen te ondersteunen. De UHA-rapportage toonde aan dat de resultaten van het traject waren behaald en dat de omgang tussen de man en de kinderen probleemloos was hervat. De vrouw heeft vervolgens haar verzoeken tot vervangende toestemming ingetrokken, wat door de rechtbank werd genoteerd.
De rechtbank concludeerde dat, nu de vrouw haar verzoeken had ingetrokken, er geen verdere noodzaak was voor een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken. De rechtbank wees de verzoeken van de vrouw af en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking werd gegeven door kinderrechter mr. M. Bogaert en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2024.