ECLI:NL:RBZWB:2024:4126

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
23/2942
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van 10 mei 2023, waarbij de inspecteur een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting heeft opgelegd over het tijdvak van 23 oktober 2022 tot en met 22 januari 2023. De naheffingsaanslag bedraagt € 252, met een verzuimboete van € 55. De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2024 behandeld, waarbij de inspecteur aanwezig was, maar belanghebbende niet. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de naheffingsaanslag en de verzuimboete niet tot te hoge bedragen heeft opgelegd. Belanghebbende betwist de hoogte van de naheffingsaanslag en de verzuimboete, maar de rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht is uitgegaan van de eigen massa van de auto en de geldende belastingtarieven. De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende af, waardoor de naheffingsaanslag en de boete in stand blijven. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2942

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van 10 mei 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd over het tijdvak 23 oktober 2022 tot en met
22 januari 2023 van € 252 (de naheffingsaanslag) en bij gelijktijdige beschikking een verzuimboete opgelegd van € 55 (de boetebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de inspecteur deelgenomen. Namens de inspecteur zijn mr. [inspecteur 1] en
[inspecteur 2] verschenen. Belanghebbende is niet verschenen (zie 4).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag en de verzuimboete niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van belanghebbende, de beroepsgronden.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en de verzuimboete niet tot te hoge bedragen opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende was van 28 april 2022 tot en met 19 juni 2023 houder van een personenauto van het merk en type Peugeot 307 met [kenteken] (de auto).
3.1.
Er is een G3-installatie in de auto gebouwd en de eigen massa van de auto is volgens de RDW toegenomen met 42 kilogram (kg) naar 1.272 kg.
3.2.
De inspecteur heeft over het in 1.1 genoemde tijdvak aan belanghebbende een rekening motorrijtuigenbelasting toegezonden ter hoogte van € 252, met een uiterste betaaldatum van 24 november 2022. Op de uiterste betaaldatum was de motorrijtuigenbelasting niet voldaan. Het bedrag van de rekening is opgebouwd uit:
Hoofdsom: € 109,60
Brandstoftoeslag: € 78,25
Provinciale opcenten: € 64,36
Totaal bedrag: € 252
3.3.
Met dagtekening 9 januari 2023 is de naheffingsaanslag opgelegd. Gelijktijdig daarmee is de boetebeschikking gegeven.

Motivering

Vooraf I: afwijzing verzoek om uitstel van de zitting
4. Belanghebbende heeft zijn verdagingsverzoek als volgt gemotiveerd:
“Graag zou ik de zitting in deze zaak zo mogelijk willen verplaatsen in verband met een huidig verblijf als stafmedewerker aan [verslavingskliniek] in Denemarken. Ik ben hier nog tot 13 mei a.s. en kan de zitting derhalve niet bijwonen.”
De rechtbank heeft dit verdagingsverzoek afgewezen en daarbij in aanmerking genomen dat uitstel van een zitting alleen wordt verleend in uitzonderlijke omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende onvoldoende heeft gemotiveerd en/of onderbouwd dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden waardoor hij niet naar de zitting kon komen. De rechtbank heeft bij de beslissing om het verdagingsverzoek af te wijzen, ook de voortgang van de procedure in acht genomen. De rechtbank heeft belanghebbende aangeboden om digitaal aan de zitting deel te nemen, maar belanghebbende heeft hier niet op gereageerd.
Vooraf II: betalingsonmacht griffierecht
4.1.
Belanghebbende heeft ter zake van het te betalen griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan, omdat hij onvoldoende inkomen en geen vermogen heeft. Dat beroep is door de griffier voorlopig toegewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel. Zij honoreert dus het beroep op betalingsonmacht. Dat betekent dat belanghebbende geen griffierecht voor het instellen van het beroep hoeft te voldoen.
De naheffingsaanslag
4.2.
Motorrijtuigenbelasting wordt geheven van degene die bij de aanvang van een tijdvak het motorrijtuig houdt. [1] De verschuldigde motorrijtuigenbelasting moet zijn betaald bij aanvang van het tijdvak. [2] Indien de belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting naheffen. [3] De houder is motorrijtuigenbelasting verschuldigd naar het tarief zoals opgenomen in artikel 23 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet Mrb). De hoogte van de belasting wordt berekend op basis van de eigen massa (in kilogrammen) van het motorrijtuig.
4.3.
De belasting voor een personenauto wordt verhoogd met een brandstoftoeslag bij de aandrijving door een kracht die niet uitsluitend wordt ontleend aan benzine of een lichte olie. [4] In de wet Mrb is bepaald dat de brandstoftoeslag in 2022 € 15,65 bedraagt bij een eigen massa van 900 kg indien in het kentekenregister de brandstofsoort CNG, LNG of de brandstofsoort LPG met de typeaanduiding af-fabriek-, G3- of R115-installatie is opgenomen. Het basisbedrag wordt vermeerderd met € 15,65 per 100 kg. [5] Verder worden nog opcenten geheven. [6]
4.4.
Belanghebbende betwist dat de massa van de auto is toegenomen met 42 kg na de inbouw van de G3-installatie. Daartoe stelt hij dat de gasinstallatie een volume heeft van dertig liter. Daarnaast voert belanghebbende aan dat hij altijd met een nagenoeg lege tank rijdt, waardoor het totaalgewicht van de gasinstallatie 10,8 kg minder is en dus de gasinstallatie niet zwaarder kan zijn dan 31,2 kg. Daaropvolgend heeft belanghebbende aangevoerd dat de berekening van de brandstoftoeslag niet klopt. Ter onderbouwing heeft hij op basis van de hiervoor genoemde gegevens zelf een berekening gemaakt, resulterend in een verschuldigd bedrag aan motorrijtuigenbelasting van € 66,56 per kwartaal. Tot slot bepleit belanghebbende dat de verouderde wetgeving moet worden herzien. Volgens hem is LPG aantoonbaar schoner dan benzine of diesel.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Belanghebbende heeft geen relevante stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat de eigen massa van het voertuig minder is dan 1.272 kg. In het uittreksel van de voertuiggegevens van de RDW is te zien dat de eigen massa van de auto van 23 januari 2008 tot en met 5 februari 2008 1.230 kg was. Na de inbouw van de G3-installatie is de eigen massa van het voertuig toegenomen met 42 kg, resulterend in een eigen massa van 1.272 kg. Dat sluit aan bij de bij het verweerschrift overgelegde RDW opnamekaart, waaruit blijkt dat de gewichtstoename 42,4 kg betreft. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank niets overgelegd om de door de inspecteur overgelegde gegevens van de RDW inzake de eigen massa van de auto te ontkrachten. Het argument van belanghebbende dat hij altijd rijdt met een nagenoeg lege tank maakt dit niet anders.
4.6.
Bij het bepalen van de verschuldigde (basisbedragen aan) motorrijtuigenbelasting is de inspecteur terecht uitgegaan van een op LPG rijdende personenauto met een eigen massa van 1.272 kilo en de voor elk tijdvak geldende bedragen. Vanwege het feit dat het om een auto met een G3-installatie gaat, dient ook een brandstoftoeslag te worden toegepast. Niet gebleken is dat de inspecteur bij zijn berekening van de verschuldigde motorrijtuigenbelasting is afgeweken van de in 4.3 vermelde uitgangspunten. Naar het oordeel van de rechtbank bedraagt de door belanghebbende over het naheffingstijdvak verschuldigde motorrijtuigenbelasting € 252.
4.7.
Over de stelling van belanghebbende dat de wetgeving verouderd is en moet worden herzien, het volgende. De rechtbank kan geen oordeel geven over de volgens belanghebbende verouderde wetgeving. Dat is aan de wetgever. Het overige wat belanghebbende heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
Verzuimboete
4.8.
Indien de belastingplichtige de belasting die op aangifte moet worden voldaan niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald, kan de inspecteur een verzuimboete van minimaal € 50 en ten hoogste € 5.514 opleggen. [7]
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank is de boete in overeenstemming met de wet opgelegd. Het beboetbare feit is begaan. De inspecteur heeft onweersproken gesteld dat belanghebbende de verschuldigde motorrijtuigenbelasting niet binnen de gestelde termijn heeft betaald. De mate van verwijtbaarheid speelt bij het opleggen van een verzuimboete geen rol, tenzij sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Bij avas moet het opleggen van een verzuimboete achterwege blijven. Van avas is sprake als een belastingplichtige stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat hij in de gegeven omstandigheden alle van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan. [8] Belanghebbende heeft echter niets aangevoerd dat erop wijst dat daarvan sprake is.
4.10.
De rechtbank toetst vervolgens of de boete passend en geboden is gelet op de omstandigheden van het geval. Een verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Vaststaat dat belanghebbende in een eerder tijdvak de verschuldigde motorrijtuigenbelasting te laat heeft betaald. In deze procedure gaat het om een tweede of volgende verzuim. De inspecteur heeft de verzuimboete vastgesteld op € 55. De rechtbank ziet geen aanleiding tot matiging van de boete. Belanghebbende heeft daartoe namelijk niets aangevoerd. De rechtbank acht de boete passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag en de boete in stand blijven.. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Damen, griffier, op 14 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 6 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet Mrb).
2.Artikel 15, eerste lid, van de Wet Mrb.
3.Artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
4.Artikel 23, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet Mrb.
5.Artikel 23, derde lid, van de Wet Mrb.
6.Artikel 222 van de Provinciewet.
7.Artikel 67c, eerste lid, van de AWR (tekst 2022).
8.Vgl. Hoge Raad 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184.