ECLI:NL:RBZWB:2024:4099

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
02-235835-21, 02-241439-21 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Hamburger
  • mr. Combee
  • mr. Van der Pols
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Minderjarige veroordeeld voor drugshandel en opgelegde straf

Op 14 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die samen met anderen meer dan een jaar heeft gehandeld in heroïne, cocaïne en hennep. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 31 mei 2024, waarbij de officier van justitie, mr. Klein, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk verkopen en afleveren van verdovende middelen in de periode van 1 januari 2021 tot 20 januari 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, waarbij het bewijs werd ondersteund door getuigenverklaringen en inbeslaggenomen communicatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/235835-21, 02/241439-21 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 14 juni 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. M.E. Broekert, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 31 mei 2024, waarbij de officier van justitie, mr. Klein, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen gedurende ruim een jaar lang heeft gedeald in heroïne, cocaïne en hennep.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in 2021 samen met anderen heeft gedeald in heroïne, cocaïne en hennep. De officier van justitie gaat er hierbij vanuit hij dit heeft gedaan gedurende de gehele tenlastegelegde periode.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het medeplegen van dealen in heroïne, cocaïne en hennep in de periode van 1 januari 2021 tot oktober 2021 niet bewezen kan worden wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Dat is anders voor de periode oktober 2021 tot 20 januari 2022, aangezien verdachte het dealen in heroïne, cocaïne en harddrugs in die periode bekent.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte heeft op 17 februari 2022 verklaard dat hij in de periode vanaf oktober 2021 heeft gedeald in cocaïne en heroïne. Over de daaraan voorafgaande periode verklaart hij dat hij niet weet of hij toen heeft gedeald. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de gehele tenlastegelegde periode en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte is eerder veroordeeld voor medeplegen van hennepteelt in november en december 2020. Degene bij wie de betreffende hennepkwekerij is aangetroffen, [getuige 1] , heeft op 17 december 2020 verklaard dat zij haar dealer - ‘[bijnaam]’ - belde wanneer zij cocaïne of een joint nodig had. Later is vastgesteld dat hiermee verdachte wordt bedoeld. Ook heeft [getuige 1] verklaard dat de in haar woning aangetroffen ponypacks met Mannitol (hetgeen een versnijdingsmiddel is voor cocaïne) en het ongebruikte papier voor ponypacks toebehoorden aan verdachte.
Ook zijn er de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 3] , zijnde afnemers van verdachte. [getuige 2] heeft op 2 februari 2022 verklaard dat hij verdachte een half jaar kende en cocaïne en heroïne van hem kocht. [getuige 3] heeft op 1 februari 2022 verklaard van september 2021 tot november 2021 heroïne en cocaïne bij verdachte te hebben gekocht.
Voorts zijn er in de op 7 juli 2021 bij verdachte inbeslaggenomen telefoon Telegram gesprekken aangetroffen van de periode juni 2019 tot maart 2021, waarin met anderen wordt gesproken over de koop en verkoop van cocaïne, heroïne en hennep, de prijzen hiervan. Ook uit de afgeluisterde gespreken in de door verdachte bekende periode van dealen blijkt dat verdachte met anderen zich hiermee bezighield.
Al deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, in combinatie met de bekennende verklaring van verdachte dat hij een periode heeft gedeald, maakt dat de rechtbank wettig en overtuigend acht dat verdachte de gehele ten laste gelegde periode, zijnde 1 januari 2021 tot 20 januari 2022, met anderen heeft gedeald in heroïne, cocaïne en hennep, zoals ten laste gelegd onder feiten 1 en 2.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode van 1 januari 2021 tot 20 januari 2022 te Vlissingen, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
in de periode van 1 januari 2021 tot 20 januari 2022 te Vlissingen, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt, een hoeveelheid hennep, zijnde hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 80 uren en één maand voorwaardelijke jeugddetentie met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie vordert hierbij de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerd, met uitzondering van het geven van inzicht in de sociale contacten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat gezien de overschrijding van de redelijke termijn, alle voorwaarden waaraan verdachte zich al ruim twee jaar lang heeft moeten houden en de nog lopende proeftijd, volstaan kan worden met een voorwaardelijke werkstraf met een kortere proeftijd dan gevorderd. Het gaat inmiddels goed met verdachte en dit dient gestimuleerd te worden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een forse periode schuldig gemaakt aan handel in heroïne, cocaïne en hennep. Door zijn handelen is verdachte mede verantwoordelijk voor de nadelige effecten die door de handel en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Heroïne, cocaïne en hennep zijn voor de gezondheid van de gebruikers daarvan zeer schadelijke stoffen, nu deze middelen (sterk) verslavend werken en kunnen zorgen voor ernstige lichamelijke en psychische klachten. Bovendien gaat de handel in soft- en harddrugs vaak gepaard met verschillende vormen van ernstige criminaliteit en steeds grover geweld waardoor de samenleving schade wordt berokkend. Deze nadelige effecten zijn ook de reden dat op het dealen van soft- en harddrugs forse straffen zijn gesteld. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zich al die tijd niets heeft aangetrokken van de gevolgen van zijn handelen en alleen oog heeft gehad voor financieel gewin. De rechtbank merkt hierbij op het met de Raad zorgelijk te vinden dat verdachte niet het achterste van zijn tong heeft laten zien, waarmee verdachte niet de volledige verantwoordelijkheid voor zijn handelen lijkt te nemen.
Uit het onderzoek van de Raad van 23 mei 2024 volgt onder meer dat sprake is van een laag risicoprofiel. Er zijn echter wel een aantal factoren die de kans op herhaling van delictgedrag vergroten. Verdachte gaat sinds een jaar niet meer naar school, heeft geen baan, en heeft hierdoor geen structuur waardoor hij op straat is te vinden met vrienden. Hier komt bij dat het voor verdachte door zijn beneden gemiddelde IQ lastiger is om de gevolgen van zijn gedrag te overzien, waardoor hij ook eerder negatief kan worden beïnvloed. Het ontbreken van een daginvulling betreft echter een veranderbaar punt, waardoor het risicoprofiel laag blijft. Orionis en Stichting OpenDoor kijken mee bij het vinden van een baan, begeleiden verdachte en werken met hem aan het vergroten van zijn vaardigheden. De Raad benoemt als positief en beschermend dat de broers en zus van verdachte erg betrokken bij hem zijn, dat verdachte minder boos is dan voorheen en dat hij zijn best doet om eerst na te denken voor hij iets doet. De Raad vindt het van belang dat verdachte zich gaat richten op het verkrijgen en behouden van een positieve daginvulling, zodat hij structuur en regelmaat krijgt. Begeleiding en monitoring vanuit de jeugdreclassering worden daarbij passend geacht. De Raad acht een deels voorwaardelijke werkstraf passend. Een gedeelte voorwaardelijk om hem er van te weerhouden opnieuw de fout in te gaan, en een onvoorwaardelijk deel zodat hij leert dat delictgedrag consequenties heeft, hij in de praktijk kan oefenen met zijn sociale vaardigheden en hij kennis kan maken met een gestructureerde werkomgeving. Het is hierbij wel van belang dat de werkstraf het reguliere werktraject van verdachte niet doorkruist. De Raad adviseert gelet op voorgaande aan verdachte op te leggen een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf met een proeftijd van twee jaar. De Raad adviseert hierbij als bijzondere voorwaarden op te leggen dat verdachte:
- meewerkt aan het vinden en behouden van een zinvolle daginvulling;
- meewerkt aan het vinden en behouden van een positieve vrije tijdsinvulling;
- inzicht geeft in zijn sociale contacten;
- meewerkt aan aanvullende hulpverlening, als ouders dan wel de jeugdreclassering deze nodig acht(en); waarbij aan de gecertificeerde instelling, te weten de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam opdracht wordt gegeven om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
De vertegenwoordiger van de Raad heeft ter zitting aanvullend opgemerkt het lastig te hebben bevonden een advies te formuleren bij gebrek aan inzicht in het strafdossier. De Raad maakt zich zorgen om het feit dat verdachte zich al op zo’n jonge leeftijd in het criminele circuit heeft bevonden, en dat hij het achterste van zijn tong niet laat zien. Nu de Raad ter zitting heeft begrepen dat de vrienden van verdachte niet van criminogene factor lijken te zijn en dat de jeugdreclassering sowieso met verdachte zij sociale kring bespreekt waarbij ook de rol van zijn familie kan worden betrokken, ziet de Raad geen meerwaarde meer in het opleggen van de bijzondere voorwaarde dat verdachte inzicht geeft in zijn sociale contacten. Deze bijzondere voorwaarde kan daarom worden weggelaten. Het is van belang dat de hulpverlening die verdachte nu krijgt door blijft lopen, en dat hij niet overvraagt wordt.
Door de begeleider van de jeugdreclassering is ter zitting aangegeven dat verdachte eerder een baan had gevonden waar hij het naar zijn zin had, maar dat hij hier niet heeft kunnen blijven omdat hij twee maal is gezakt voor zijn VCA-diploma. Verdachte heeft nu een andere baan gevonden bij een nachtwinkel waar hij een week heeft meegedraaid. Dit lijkt de goede kant op de gaan. De begeleiding van verdachte in het kader van bijzondere voorwaarden die zijn opgelegd door de kinderrechter op 22 december 2021 verliep in eerste instantie stroef, maar is na de retourmelding verbeterd. Er is contact met verdachte en hij houdt zich aan afspraken. De begeleider van de jeugdreclassering heeft de indruk dat verdachte zijn criminele verleden achter zich heeft gelaten en heeft vertrouwen dat het maken van afspraken met verdachte, ondanks zijn werk in een nachtwinkel, goed zal komen.
De jeugdreclassering kan zich vinden in de voorwaarden zoals door de Raad geformuleerd.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de feiten en heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. In het voordeel van verdachte neemt de rechtbank mee dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn nu verdachte op 14 februari 2022 als verdachte is gehoord en de zaak pas ruim twee jaar later op zitting is behandeld. Ook heeft verdachte zich al lange tijd aan de schorsingsvoorwaarden moeten houden en lijkt hij zijn leven te hebben gebeterd.
Hiernaast heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor het medeplegen van hennepteelt en dat er daarnaast sprake is van artikel 63 Sr. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte al op zeer jonge leeftijd betrokken was bij de drugshandel en dat hij heeft gedeald over een zeer lange periode.
De rechtbank is alles overwegend van oordeel dat een hogere straf dan de officier van justitie eist, namelijk een werkstraf voor de duur van 120 uur en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar, passend en geboden is. De rechtbank zal hierbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad ter zitting opleggen.
Met de werkstraf wil de rechtbank verdachte laten ervaren dat zijn zeer kwalijke strafbare handelingen consequenties hebben. Door de hogere voorwaardelijke straf hoopt de rechtbank dat verdachte niet in nieuw strafbaar gedrag zal terugvallen, waarbij de bijzondere voorwaarden en het jeugdreclasseringstoezicht bedoeld zijn om verdachte hierin te steunen.

7.Het beslag

Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, zijnde een geldbedrag van € 640,00, is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat het voorwerp aan verdachte toebehoorde en deze geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten heeft verkregen.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke werkstraf van 40 uren die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van 22 december 2021 ten uitvoer zal worden gelegd.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen nu het een veroordeling betreft die op 6 januari 2022 onherroepelijk is geworden, en de pleegperiode in de hoofdzaak strekt van ruim een jaar hiervoor tot enkele weken hierna. Verdachte heeft zich na het onherroepelijk worden van het vonnis van de kinderrechter niet kunnen bewijzen en het plegen van de hoofdzaak niet kunnen terugdraaien.
De verdediging sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie, waarbij aanvullend wordt opgemerkt dat onlangs, op 5 december 2023, nog is besloten de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer te leggen, maar de proeftijd van de voorwaardelijke straf te verlengen voor de duur van een jaar.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging in beginsel worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten, omdat de voorwaardelijke veroordeling onherroepelijk is geworden aan het einde van de pleegperiode van het nieuwe strafbare feit, en verdachte daardoor in beperktere mate de kans heeft gekregen zich na het onherroepelijk worden van de veroordeling nog te houden aan de algemene voorwaarden zich niet schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging dan ook afwijzen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte meewerkt aan het vinden en behouden van een zinvolle daginvulling;
* meewerkt aan het vinden en behouden van een positieve vrije tijdsinvulling;
* meewerkt aan aanvullende hulpverlening, als ouders dan wel de jeugdreclassering deze
nodig acht(en)
- bepaalt dat van
rechtswege geldende de bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt deze gecertificeerde instelling te weten William Schrikker Stichting te Amsterdam op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot
taakstraf in de vorm van een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
60 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een geldbedrag van € 640,00;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hamburger, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Combee en mr. Van der Pols, rechters, in tegenwoordigheid van Van Dijke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 juni 2024.
Mr. Van der Pols is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I - De tenlastelegging
1
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot 20 januari 2022 te Vlissingen,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of
bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid
van een materiaal bevattende cocaïne en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot 20 januari 2022 te Vlissingen,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep (telkens) een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 3 ahf/ond B Opiumwet )