ECLI:NL:RBZWB:2024:4091

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
RK 23-026434
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschrift tot schadevergoeding na voorwaardelijk sepot in strafzaak

Op 7 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoekschrift was ingediend door een verzoeker die kosten voor rechtsbijstand vorderde na een voorwaardelijk sepot in zijn strafzaak. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.M.J. Joris, had een schadevergoeding van € 2.340,75 en bijkomende kosten aangevraagd. De rechtbank constateerde dat het Openbaar Ministerie op 12 september 2023 een voorwaardelijk sepot had uitgesproken, met de voorwaarde dat de verzoeker zich gedurende een proeftijd van één jaar niet aan strafbare feiten zou schuldig maken. De rechtbank stelde vast dat de proeftijd op 13 oktober 2023 was ingegaan en nog niet was geëindigd. Hierdoor was de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoekschrift, aangezien hij pas na het verstrijken van de proeftijd recht had op schadevergoeding. De rechtbank verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoekschrift, en deze beslissing werd genomen door rechter R.J.H. Goossens in aanwezigheid van griffier mr. M. van Grinsven. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-136097-23
rk-nummer: 23-026434
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 23 oktober 2023, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ([land])
woonplaats kiezende ten kantore van mr. A.M.J. Joris, Molenstraat 10 te 4701 JS Roosendaal.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 2.340,75, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving van het voorwaardelijk sepot van 12 september 2023;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 23 april 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis en mr. A.M.J. Joris als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Standpunt verzoeker:
Namens verzoeker is aangevoerd dat de strafzaak tegen hem is geseponeerd. Verzoeker stelt dat de zaak thans onherroepelijk is. Verzoeker heeft kosten voor rechtsbijstand gemaakt in het kader van de strafzaak. Verzocht wordt om hem hiervoor een bedrag ter hoogte van € 2.340,75 toe te kennen, te vermeerderen met de forfaitaire kosten voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de advocaat gepersisteerd bij het ingediende verzoekschrift. In aanvulling daarop is aangevoerd dat er – ook in het geval van een voorwaardelijk sepot – gronden van billijkheid aanwezig zijn om aan verzoeker een vergoeding toe te kennen. In het kader van de onschuldpresumptie en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dient in onderhavige procedure terughoudend te worden omgegaan met het inhoudelijk toetsen van de zaak. Op de camerabeelden is inderdaad een persoon te zien, welke door getuigen is herkend als verzoeker. Echter zijn de betreffende getuigen allemaal te linken aan aangever. In overleg met de officier van justitie is besloten de zaak voorwaardelijk te seponeren en niet alle getuigen te horen in het kader van eventuele onderzoekswensen. Het betreft aldus geen zaak die onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid.
Standpunt officier van justitie:
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het verzoek in zijn geheel dient te worden afgewezen, nu sprake is van een beleidssepot. De zaak is immers voorwaardelijk geseponeerd omdat de gevolgen van de gebeurtenis onderling zijn opgelost. Er zijn geen gronden van billijkheid aanwezig voor het toekennen van een vergoeding, nu gezegd kan worden dat verzoeker het aan zichzelf te wijten heeft dat hij deze kosten heeft moeten maken. Uit het procesdossier blijkt dat de verdenking jegens verzoeker is ontstaan naar aanleiding van het aantreffen van een vernieling aan een auto. Dat verzoeker dit heeft gedaan is gezien door getuigen en staat op camerabeelden. Verzoeker heeft de benadeelde betaald voor de schade die zij heeft geleden door de gebeurtenis. Er is aldus geen sprake van een zaak die onmiskenbaar zou hebben geleid tot een vrijspraak en het is aan verzoeker te wijten dat hij als verdachte is aangemerkt. De zaak is enkel geseponeerd uit opportuniteitsoverwegingen.
In raadkamer heeft de officier van justitie het eerder ingenomen schriftelijke standpunt gewijzigd, in die zin dat hij zich primair op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk is in het verzoekschrift, nu de zaak niet onherroepelijk is. De proeftijd is immers nog niet geëindigd. Subsidiair is gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank constateert dat het Openbaar Ministerie op 12 september 2023 tot een voorwaardelijk (beleids)sepot is overgegaan. Aan dit sepot is de algemene voorwaarde gekoppeld dat verzoeker zich, gedurende een proeftijd van één jaar, ingaande op de dag van uitreiking van de kennisgeving, niet aan enig strafbaar feit schuldig zal maken. De rechtbank stelt vast dat de kennisgeving op 13 oktober 2023 in persoon aan verzoeker is betekend. In geval van een voorwaardelijk sepot kan een verzoeker niet eerder dan nadat de proeftijd is verstreken zonder dat de verzoeker de algemene voorwaarde heeft overtreden voor een schadevergoeding op de voet van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in aanmerking komen. De rechtbank stelt vast dat de proeftijd van één jaar is ingegaan op 13 oktober 2023 en dat deze nog niet is geëindigd. Niet is gebleken dat de algemene voorwaarde is overtreden. De zaak is zodoende niet geëindigd, zodat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het verzoekschrift.

3.De beslissing

De rechtbank
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoekschrift.
Deze beslissing is op 7 mei 2024 gegeven door mr. R.J.H. Goossens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 mei 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).