Op 7 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoekschrift was ingediend door een verzoeker die kosten voor rechtsbijstand vorderde na een voorwaardelijk sepot in zijn strafzaak. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.M.J. Joris, had een schadevergoeding van € 2.340,75 en bijkomende kosten aangevraagd. De rechtbank constateerde dat het Openbaar Ministerie op 12 september 2023 een voorwaardelijk sepot had uitgesproken, met de voorwaarde dat de verzoeker zich gedurende een proeftijd van één jaar niet aan strafbare feiten zou schuldig maken. De rechtbank stelde vast dat de proeftijd op 13 oktober 2023 was ingegaan en nog niet was geëindigd. Hierdoor was de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoekschrift, aangezien hij pas na het verstrijken van de proeftijd recht had op schadevergoeding. De rechtbank verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoekschrift, en deze beslissing werd genomen door rechter R.J.H. Goossens in aanwezigheid van griffier mr. M. van Grinsven. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.