Op 7 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoekschrift was ingediend door een verzoeker, geboren in 1994, die vertegenwoordigd werd door mr. H.A. van der Hout. Het verzoek betrof de toekenning van een vergoeding voor gemaakte kosten van rechtsbijstand, in het kader van een geseponeerde strafzaak. De verzoeker vroeg om een vergoeding van € 1.258,24 voor rechtsbijstandskosten en een forfaitaire vergoeding van € 340,00 voor de indiening van het verzoekschrift.
De rechtbank heeft op 23 april 2024 de zaak in raadkamer behandeld, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verzoeker zelf zijn gehoord. De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat het verzoek in zijn geheel kan worden toegewezen. De rechtbank heeft overwogen dat de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, en dat de rechtbank bevoegd is om het verzoek in behandeling te nemen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand voldoende onderbouwd is en billijk voorkomt. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toegewezen, met een totaalbedrag van € 1.598,24, bestaande uit € 1.258,24 voor kosten van rechtsbijstand en € 340,00 voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift. Deze beslissing is gegeven door mr. R.J.H. Goossens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 mei 2024.