In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het parkeren van een voertuig in een verboden zone, aangeduid met verkeersbord E1, op de Valkenstraat te Breda op 12 mei 2022. De gemachtigde van de betrokkene, mr. I.N.D.J. Rissema, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie die het beroep ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 3 mei 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. E.J.T. Berkeljon, was wel aanwezig.
De gemachtigde voerde aan dat de gedraging niet had plaatsgevonden, omdat de reikwijdte van het verkeersbord E1 beperkt zou zijn tot de rijbaan en dat de betrokkene geen bord E1-zone had gepasseerd. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat uit de stukken in het dossier, met name de verklaring van de verbalisant, voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De kantonrechter heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant en heeft de boete terecht opgelegd geacht.
De kantonrechter heeft ook geen reden gezien om de boete te matigen, aangezien de betrokkene zijn voertuig niet volledig in de berm had geparkeerd. De uitspraak van de kantonrechter was dat het beroep ongegrond werd verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.