In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. N.G.A. Voorbach, had beroep ingesteld tegen een eerder besluit van de officier van justitie, die de opgelegde boete ongegrond had verklaard. De zaak betrof een overtreding van de snelheid op een weg buiten de bebouwde kom, waar de betrokkene 22 kilometer per uur te hard had gereden op 11 april 2022. Tijdens de zitting op 3 mei 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. E.J.T. Berkeljon, was wel aanwezig.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter oordeelde dat de betrokkene geen specifieke feiten of omstandigheden had aangevoerd die aanleiding gaven om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. De enkele ontkenning van de gedraging door de gemachtigde werd niet als voldoende beschouwd om het beroep gegrond te verklaren.
Daarom heeft de kantonrechter het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, mits aan de voorwaarden wordt voldaan.