In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. I.N.D.J. Rissema, had beroep ingesteld tegen een administratieve sanctie die was opgelegd voor het rijden in strijd met een verkeersbord op de Keizerstraat te Breda op 28 april 2022. De officier van justitie had het beroep ongegrond verklaard, waarna de betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 3 mei 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger, mr. E.J.T. Berkeljon, was wel aanwezig. De gemachtigde voerde aan dat de boete niet redelijk was en dat de ambtenaar niet bevoegd was om de sanctie op te leggen, omdat het verkeersbord niet in relatie stond tot de leefbaarheid. De zittingsvertegenwoordiger betwistte deze stelling en verwees naar jurisprudentie van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter ondersteuning van de bevoegdheid van de ambtenaar.
De kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant voldoende bewijs bood voor de gedraging en dat er geen reden was om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. De kantonrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van de bevoegdheid van de ambtenaar en de noodzaak voor de betrokkene om met onderbouwde argumenten te komen als zij de bevoegdheid betwisten.