In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. A. de Jong, had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de A59 te Raamsdonk op 20 april 2022. De officier van justitie had het beroep van de betrokkene tegen de boete ongegrond verklaard, waarna de betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van de betrokkene aangevoerd dat de gedraging betwist werd en dat er geen staandehouding heeft plaatsgevonden. Tevens werd verzocht om een proceskostenvergoeding. De zittingsvertegenwoordiger, mr. E.J.T. Berkeljon, heeft verzocht om de zaak aan te houden voor het opvragen van een aanvullend proces-verbaal, aangezien de grond voor het beroep pas ter zitting was aangevoerd. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat uit het dossier, met name de verklaring van de verbalisant, voldoende blijkt dat de gedraging heeft plaatsgevonden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de boete terecht is opgelegd en dat er geen reden is om de boete te matigen. De datum van de gedraging was 20 april 2022, en de datum actief van de boete was 4 mei 2022, waardoor de redelijke termijn niet was overschreden. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gedaan door de kantonrechter, bijgestaan door de griffier X.L.C.M. van Sprundel.