Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, die zonder advocaat verscheen, werd op 31 mei 2024 de inhoudelijke behandeling gehouden. De officier van justitie, mr. I.M. Peters, vroeg om vrijspraak van de verdachte, die ervan beschuldigd werd samen met zijn moeder de twaalfjarige [slachtoffer] te hebben mishandeld. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer, alsook de verklaringen van de moeder van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van het slachtoffer inconsistent waren en dat er geen ondersteunend bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer over de mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen konden worden, vooral gezien de wisselende verklaringen en het gebrek aan technisch bewijs. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging, die onder andere inhield dat hij het slachtoffer met tiewraps en tape aan een stoel zou hebben vastgebonden en haar in een donkere ruimte zou hebben achtergelaten. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juni 2024.