ECLI:NL:RBZWB:2024:4062

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
AWB 24_3489
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor standplaatsvergunning restaurant

Op 13 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een restaurantexploitant, had een aanvraag ingediend voor een standplaatsvergunning voor een foodtrailer op haar terras. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen had deze aanvraag afgewezen op 26 maart 2024. Verzoekster maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg om een voorlopige voorziening, omdat zij in een financiële noodsituatie verkeerde en de afwijzing haar bedrijfsvoering ernstig zou schaden.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelde dat er geen sprake was van een spoedeisend belang, omdat de financiële noodsituatie van verzoekster niet het gevolg was van de afwijzing van de standplaatsvergunning. Bovendien was er geen evident onrechtmatig besluit van het college, omdat de afwijzing was gebaseerd op het beleid dat geen standplaats voor een foodtruck toestond op de aangevraagde locatie. De voorzieningenrechter benadrukte dat het college bij de beslissing op bezwaar moet beoordelen of de aanvraag in strijd is met de weigeringsgronden uit de Algemene plaatselijke verordening (APV).

De voorzieningenrechter concludeerde dat hij geen aanleiding zag om zelf een standplaatsvergunning te verlenen, omdat het college geen vast beleid had over de voorschriften die aan een standplaatsvergunning verbonden zouden moeten worden. Hij verzocht het college om zo spoedig mogelijk een beslissing op bezwaar te nemen, maar wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3489

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 juni 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. G.T. van de Weerdt),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen, het college.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het bestreden besluit van 26 maart 2024 inzake de afwijzing van de aanvraag voor een standplaatsvergunning.
1.2
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens verzoekster de heer en mevrouw [naam 1] (vennoten), de gemachtigde van verzoekster en namens het college [naam 2] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2 De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Feiten en omstandigheden
3.1
Verzoekster is exploitant van een restaurant op de locatie [adres] .
3.2
Verzoekster heeft op 7 maart 2024 een aanvraag ingediend voor een standplaatsvergunning op het terras bij haar restaurant.
3.3
Het college heeft met het bestreden besluit de aanvraag afgewezen.
3.4
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 1 april 2024. Daarnaast heeft verzoekster verzocht om een voorlopige voorziening.
Juridisch kader
4 De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage.
Spoedeisend belang
5.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningsprocedure is bedoeld om in afwachting van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn om eventuele gevolgen van het besluit te herstellen.
5.2
Verzoekster heeft betoogd dat sprake is van spoedeisend belang. Er is namelijk sprake van een financiële noodsituatie. Zij heeft de afgelopen twee jaar verlies geleden. Ter onderbouwing van de financiële noodsituatie heeft zij een overzicht van de winst- en verliesrekening overgelegd. Verzoekster wil middels een alternatieve bedrijfsvoering een positief resultaat behalen. Zij wil daarom een foodtrailer plaatsen op haar terras en hiervoor heeft zij een standplaatsvergunning nodig.
5.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een spoedeisend geval. De financiële noodsituatie is namelijk geen gevolg van de afwijzing van de standplaatsvergunning.
Evident onrechtmatig besluit
6.1
Bij het ontbreken van voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, bestaat slechts aanleiding voor het niettemin treffen van een voorlopige voorziening indien, ook zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht, zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en het bestreden besluit in de beslissing op bezwaar in stand zal blijven. Er moet, met andere woorden, sprake zijn van een evident onrechtmatig besluit. De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dat oordeel komt.
6.2
Verzoekster heeft betoogd dat de standplaatsvergunning niet geweigerd kon worden op grond van het ontbreken van een standplaats in het beleid. De standplaatsvergunning kan enkel worden geweigerd op grond van de in de Algemene plaatselijke verordening (hierna: APV) opgenomen weigeringsgronden.
6.3
Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben. [1] Het college weigert de vergunning indien deze in strijd is met het omgevingsplan. [2] Daarnaast kan de vergunning worden geweigerd in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en de bescherming van het milieu. [3] Ten slotte kan de vergunning worden geweigerd indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand of indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt. [4]
6.4
Het college heeft beleid vastgesteld ten aanzien van standplaatsvergunningen. In het beleid is opgenomen dat het aantal standplaatsvergunning wordt gelimiteerd naar periode, branche en locatie. [5] Een standplaatsvergunning kan worden verleend voor verschillende periodes (permanent, incidenteel, seizoen, etc.). [6] Daarbij wordt een permanente standplaatsvergunning maximaal voor vijf jaar verleend. [7] Een standplaatsvergunning wordt verleend voor verschillende dagen en tijden. [8] De weigeringsgronden uit de APV zijn ook opgenomen in het beleid. [9] Het college verleent maximaal 28 standplaatsvergunningen. Het college heeft daarbij een lijst opgenomen hoeveel standplaatsvergunningen te vergeven zijn in welke branche, voor welke periode en op welke locatie. [10]
6.5
Het college heeft de aanvraag voor de standplaatsvergunning afgewezen, omdat de beleidsregel standplaatsen APV [plaats] 2016 niet voorziet in een standplaats voor een foodtruck aangewezen aan de [straat] te [plaats] .
6.6
Een standplaatsvergunning kan alleen worden geweigerd indien sprake is van een van de in de APV opgenomen weigeringsgronden. Een beleidsregel kan geen zelfstandige weigeringsgrond vormen en kan enkel dienen als inkleuring van de in de APV opgenomen weigeringsgronden.
6.7
Ter zitting heeft het college toegelicht dat de aanvraag mogelijk in strijd is met het omgevingsplan. Daarnaast zou de aanvraag moeten worden geweigerd in het belang van de bescherming van het milieu, omdat de standplaatsvergunning kan leiden tot geuroverlast. Er worden momenteel al klachten ingediend ten aanzien van geuroverlast op de boulevard.
6.8
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de standplaatsvergunning niet geweigerd kon worden op grond van het beleid. Weliswaar heeft het college op zitting het standpunt ingenomen dat er mogelijk sprake is van een of meer weigeringsgronden uit de APV, maar voor dat standpunt ontbreekt elke onderbouwing en het bestreden besluit is ook niet op die weigeringsgronden gebaseerd. Het bestreden besluit kan dus evident niet in stand blijven in de beslissing op bezwaar.
Treffen van voorlopige voorziening
7.1
De voorzieningenrechter ziet echter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het gaat de voorzieningenrechter te ver om zelf een standplaatsvergunning af te geven of te bepalen dat verzoekster mag handelen als ware zij in het bezit van zo’n vergunning. Daarbij is van belang dat het college geen vast beleid heeft over de voorschriften die worden verbonden aan een standplaatsvergunning. Het college heeft ter zitting toegelicht dat deze voorschriften maatwerk betreffen en verschillen per standplaatsvergunning. De voorschriften zijn volledig afhankelijk van de locatie van de standplaats en de invulling van de standplaats. De voorzieningenrechter acht zich onvoldoende voorgelicht om deze voorschriften zelf vast te stellen.
7.2
In de beslissing op bezwaar zal het college moeten beoordelen of de aanvraag in strijd komt met een of meer van de weigeringsgronden opgenomen in de APV. Indien zij tot het oordeel komt dat de standplaatsvergunning verleend kan worden, dient zij hieraan passende voorschriften te verbinden. De voorzieningenrechter wijst het college op het feit dat verzoekster er gebaat bij zou zijn, indien zij zo spoedig mogelijk zekerheid heeft over de aangevraagde standplaatsvergunning en verzoekt het college daarom om zo spoedig mogelijk een beslissing op bezwaar te nemen.

Conclusie en gevolgen

8 De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 13 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is buiten staat om deze uitspraak te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 1:3, vierde lid, van de Awb
Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.
Algemene plaatselijke verordening (APV)
Artikel 1:8 van de APV
De vergunning of ontheffing kan door het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu;
Artikel 5:16 van de APV
1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
2. Onder standplaats wordt niet verstaan:
a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:16.
Artikel 5:17 van de APV
1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.
2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.
3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:
a. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;
b. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
[…]

Voetnoten

1.Artikel 5:17, eerste lid, van de APV.
2.Artikel 5:17, tweede lid, van de APV.
3.Artikel 1:8 van de APV.
4.Artikel 5:17, derde lid, van de APV.
5.Artikel 2, eerste lid, van het beleid.
6.Artikel 3 van het beleid.
7.Artikel 6, eerste lid, van het beleid.
8.Artikel 4 van het beleid.
9.Artikel 10 van het beleid.
10.Artikel 13 van het beleid.