ECLI:NL:RBZWB:2024:4060

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
02-129301-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor kindermishandeling en veroordeling voor onttrekking aan het gezag van een minderjarig kind met taakstraf

Op 14 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van kindermishandeling en onttrekking aan het gezag van haar minderjarige dochter. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldiging wettig en overtuigend te kunnen bewijzen. De verklaringen van het slachtoffer waren tegenstrijdig en er ontbrak ondersteunend bewijs. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet kan worden veroordeeld voor dit feit.

Echter, voor het tweede feit, de onttrekking aan het gezag, was er wel voldoende bewijs. De verdachte had haar dochter opzettelijk onttrokken aan het wettig gezag door haar uit een instelling te halen waar zij verbleef. De rechtbank achtte dit feit wettig en overtuigend bewezen op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsstukken. De verdachte had geen vrijspraak bepleit voor dit feit.

De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 100 uren opgelegd, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de positieve ontwikkeling van de verdachte sinds het plegen van het feit, waaronder haar behandeling bij een instelling voor geestelijke gezondheidszorg en de verbeterde omgang met Jeugdbescherming Brabant. De rechtbank benadrukte dat het belangrijk is dat de verdachte en anderen begrijpen dat het onttrekken van een kind aan het gezag niet kan worden toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-129301-22
vonnis van de meervoudige kamer van 14 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1981 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 mei 2024, waarbij de officier van justitie mr. I.M. Peters en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:samen met een ander haar kind, [slachtoffer] , heeft mishandeld;
feit 2:opzettelijk de minderjarige [slachtoffer] heeft onttrokken aan het gezag.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank verdachte vrij te spreken van feit 1. Zij wil daarmee niet zeggen dat wat [slachtoffer] heeft verklaard niet is gebeurd, maar het feit kan niet worden bewezen. Feit 2 kan wel wettig en overtuigend worden bewezen gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor feit 1. [slachtoffer] heeft tegenstrijdig verklaard en haar letsel sluit niet aan bij haar verklaringen. Bovendien wordt verdachte door [slachtoffer] niet als dader aangewezen. Voor feit 2 heeft de verdediging geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Verdachte wordt verweten dat zij samen met [medeverdachte] haar toen twaalfjarige dochter [slachtoffer] heeft mishandeld. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat ze er niet bij was en [medeverdachte] er niet voor aan ziet. Ze gelooft [slachtoffer] niet. Op zitting heeft zij verklaard dat [slachtoffer] zich op enig moment in de meivakantie had opgesloten in de wc en ook van alles had vernield in de badkamer. Nadat [slachtoffer] weer rustig was, is verdachte vertrokken. In haar aanwezigheid heeft geen mishandeling plaatsgevonden. Volgens verdachte past er geen stoel in de badkamer. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het feit toch wettig en overtuigend bewezen kan worden ondanks de ontkenning van verdachte.
[slachtoffer] heeft over het feit verteld op school op 17 mei 2021 en bij de vertrouwensarts op 18 mei 2021. Bijna een jaar later is zij op 6 april 2022 gehoord in een kindvriendelijke verhoorstudio. [slachtoffer] heeft consequent verklaard dat zij in de eerste week van de meivakantie van 2021 in het huis van medeverdachte [verdachte] op een stoel is geplaatst en met duct tape en tiewraps is vastgebonden. Zij heeft echter wisselend verklaard over wie dat heeft gedaan, wat precies heeft plaatsgevonden en de volgorde waarin, en hoelang de mishandeling heeft geduurd. Opvallend is onder andere dat zij op school en bij de vertrouwensarts haar moeder nog noemt als mededader, maar in het studioverhoor was haar moeder weg op het moment dat alleen [medeverdachte] het feit zou hebben gepleegd. [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat er een valse melding over hem is gedaan en dat hij het niet heeft gedaan.
Naast de op belangrijke punten wisselende verklaringen van [slachtoffer] is er geen ondersteunend technisch bewijs voor het feit. Over het gesprek op school is op vragen van de politie schriftelijk geantwoord dat de leerkracht rode strepen op de polsen van [slachtoffer] heeft gezien. Een nadere omschrijving en foto’s van die strepen ontbreken echter. Bovendien gaat het dan om “strepen” die pas op 17 mei 2021 zijn gezien, ruime tijd na de eerste week van de meivakantie waarin het feit zou hebben plaatsgevonden. Die eerste week was namelijk van 1 tot en met 9 mei. Op 18 mei 2021 ziet de vertrouwensarts een kleine rode plek op de linkerpols van [slachtoffer] en een klein wondje op haar rechterpols. Dat laatste wondje zou volgens [slachtoffer] zijn ontstaan doordat zij met haar tanden heeft geprobeerd de tiewrap kapot te bijten. Tot slot ziet de vertrouwensarts een wondje op haar teen dat volgens [slachtoffer] zou zijn ontstaan, omdat zij haar voet achter de stoelpoot heeft geklemd. Het beschreven letsel is onvoldoende specifiek om als rechtbank zelfstandig te kunnen oordelen dat het de verklaring van [slachtoffer] ondersteunt dat zij met ducttape en tiewraps is vastgebonden op een stoel. Het letsel is indertijd ook niet voorgelegd aan een deskundige om te beoordelen in hoeverre het past bij het door [slachtoffer] geschetste (wisselende) mishandelingsscenario. Omdat ook van dit letsel foto’s ontbreken, kan zo’n beoordeling nu niet meer plaatsvinden.
Tot slot staat in de schriftelijke melding van Veilig Thuis aan de politie de enkele zin: “De jongste dochter [naam 1] is getuige geweest en heeft het verhaal van [slachtoffer] bevestigd.” Een uitwerking van wat [naam 1] dan zou hebben gezien ontbreekt echter. Bovendien heeft [naam 1] op 5 april 2022 bij de voorbereiding op haar studioverhoor verklaard dat zij niets heeft gezien van de mishandeling, omdat zij er niet bij was. Ook volgens [slachtoffer] was [naam 1] op het moment van de mishandeling niet in huis.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte het feit met [medeverdachte] of alleen heeft gepleegd. Zij zal verdachte daarom vrijspreken van feit 1.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en daarvoor geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 31 mei 2024;
- het proces-verbaal van aanvullend verhoor [naam 2] van 10 augustus 2022, pagina 119 en 120 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2022211118;
- het geschrift, te weten de beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van 21 juli 2022, pagina 121 t/m 123 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2022211118
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 29 augustus 2022, pagina 134 en 135 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2022211118.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 2
in de periode van 31 juli 2022 tot en met 26 augustus 2022 te [plaats 1] en/of elders in Nederland opzettelijk een minderjarige, [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2009, heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag, immers heeft zij, verdachte, die [slachtoffer] meegenomen uit de [instelling] ( [adres] te [plaats 1] ), alwaar die [slachtoffer] verbleef, naar onbekende bestemmingen/verblijfplaatsen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Strafbaarheid feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Strafbaarheid verdachte
Door de raadsman is een beroep gedaan op psychische overmacht, wat zou moeten leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging. Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer] zich mogelijk van het leven zou beroven als zij [slachtoffer] niet zou weghalen bij [instelling] . Daarnaast wilde verdachte andersoortige hulp voor [slachtoffer] zoeken.
Verdachte heeft in de ten laste gelegde periode chatberichten gestuurd aan meerdere personen. Uit die chatberichten blijkt - kort samengevat - dat verdachte haar dochter op gaat halen bij een internaat waar “de nazi’s” haar hebben opgesloten en dat zij haar uit het jeugdzorgsysteem wilde halen. Over zorgen dat haar dochter zichzelf van het leven zou beroven, wordt in die chatberichten niet gesproken. Uit de door verdachte op zitting overgelegde stukken volgt weliswaar dat zij begin juli 2022 zorgen omtrent [slachtoffer] heeft geuit bij de huisarts, maar dat maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eind juli 2022 sprake was van psychische overmacht.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, verwerpt de rechtbank het beroep op psychische overmacht. Verdachte is strafbaar, omdat ook voor het overige niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 100 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie houdt er in haar eis rekening mee dat sprake is van een ouder feit en dat inmiddels sprake is van een verbeterde omgang tussen verdachte en Jeugdbescherming Brabant.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om bij oplegging van een straf rekening te houden met het tijdsverloop en om aansluiting te zoeken bij de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Het gaat inmiddels goed met verdachte, zoals ook volgt uit het reclasseringsadvies.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft haar destijds twaalfjarige dochter [slachtoffer] ruim een maand lang onttrokken aan het wettig gezag door haar weg te halen bij de instelling waar zij verbleef. Daarmee heeft verdachte de rechterlijke uitspraak die ziet op de uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van [slachtoffer] naast zich neergelegd. Die uitspraak is gedaan in het belang van [slachtoffer] en verdachte heeft ten onrechte eigen rechter willen spelen. Het moet voor verdachte en anderen duidelijk zijn dat dat niet kan worden toegestaan. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is daarom in beginsel passend.
In het voordeel van verdachte blijkt uit het reclasseringsadvies van 23 mei 2024 echter dat zij sinds 2022 in behandeling is bij [stichting] , een instelling voor specialistische geestelijke gezondheidszorg. Daarnaast heeft zij in december 2023 een intensieve traumabehandeling gevolgd. Sindsdien wordt een verbetering waargenomen in de samenwerking tussen verdachte en Jeugdbescherming Brabant. De reclassering schat het recidiverisico in als laag nu verdachte voldoende is ingebed in vrijwillige hulp. Bovendien is verdachte niet opnieuw in aanraking gekomen met justitie. De reclassering geeft tot slot aan dat oplegging van een gevangenisstraf negatieve consequenties zal hebben voor de jongste dochter van verdachte, voor wie zij als alleenstaande moeder de zorg draagt.
Net als de officier van justitie houdt de rechtbank bij de strafoplegging sterk rekening met de positieve ontwikkeling die verdachte sinds het plegen van het feit heeft doorgemaakt. De rechtbank volgt daarom de eis van de officier van justitie en legt verdachte een taakstraf op voor de duur van 100 uren, maar die geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 279 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2:opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. S.W.M. Speekenbrink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 juni 2024.
Mr. Schnitzler-Strijbos is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
zij in de periode van 1 april 2021 tot en met 31 mei 2021 te [plaats 2] , [gemeente] , tezamen en vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft mishandeld en de gezondheid heeft benadeeld van [slachtoffer] , geboren op [ [geboortedag 2] 2009], zijnde haar kind, door:
- de polsen en/of onderarmen en/of enkels en/of de middel, met behulp van één of meer tiewraps en/of tape, vast te binden aan een stoel, en/of
- één of meer tissues in de mond te stoppen/brengen, en/of
- die [slachtoffer] in bovenomschreven toestand voor geruime tijd achter te laten in een donkere (douche)ruimte, en/of
- meermalen die [slachtoffer] te kleineren en denigrerend en dwingend toe te spreken,
waardoor die [slachtoffer] pijn heeft bekomen en een hevige onlust veroorzakende lichamelijke en geestelijke gewaarwording bij haar is veroorzaakt;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
zij in of omstreeks de periode van 31 juli 2022 tot en met 26 augustus 2022 te [plaats 1] en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal opzettelijk een minderjarige,
[slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2009, heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende, immers heeft zij, verdachte, die [slachtoffer] meegenomen uit de [instelling] ( [adres] te [plaats 1] ), alwaar die [slachtoffer] verbleef, naar één of meer onbekende bestemmingen/ verblijfplaatsen;
( art 279 lid 1 Wetboek van Strafrecht )