ECLI:NL:RBZWB:2024:4059

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
02/285921-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van een grote partij cosmeticaproducten met een waarde van € 267.883,00

Op 14 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van verduistering van cosmeticaproducten ter waarde van € 267.883,00. De verdachte, geboren in 1971, was niet aanwezig op de zitting, maar zijn raadsman, mr. R. Zilver, was wel aanwezig. De officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, heeft de verdenking tegen de verdachte onderbouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte cosmeticaproducten heeft verduisterd die hij onder zich had als potentiële koper, maar waarvoor hij niet heeft betaald. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte over afpersing als ongeloofwaardig bestempeld en heeft geoordeeld dat de verdachte zich de producten wederrechtelijk heeft toegeëigend.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden en een geldboete van € 50.000,00. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de medische situatie van de verdachte, die tijdelijk detentieongeschikt is, maar heeft geoordeeld dat dit niet kan leiden tot een voorwaardelijke straf. De benadeelde partij, [benadeelde bedrijf] GmbH, heeft een schadevergoeding van € 257.883,00 gevorderd, welke door de rechtbank is toegewezen, evenals de proceskosten van € 8.142,00. De rechtbank heeft de wettelijke rente toegewezen vanaf 1 februari 2020, omdat de verdachte op dat moment in gebreke was gebleven met de betaling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/285921-20
vonnis van de meervoudige kamer van 14 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 mei 2024. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte cosmeticaproducten ter waarde van
€ 267.883,00 heeft verduisterd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Op basis van het dossier acht de officier van justitie bewezen dat verdachte een grote partij cosmeticaproducten heeft verduisterd. De verklaring van verdachte dat hij werd afgeperst en de cosmeticaproducten zich dus niet wederrechtelijk heeft toegeëigend, is ongeloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het tenlastegelegde, omdat van wederrechtelijke toeëigening door verdachte van de cosmeticaproducten geen sprake is.. Verdachte werd afgeperst door mensen uit het criminele milieu en zij hebben de cosmeticaproducten van hem afgepakt. Dat verdachte werd afgeperst, vindt bevestiging in een MMA-melding van7 februari 2024 dat verdachte een lading verdovende middelen zou ontvangen, waardoor verdachte is opgepakt. Die melding bleek achteraf onjuist, maar is voor verdachte het eerste ondersteunend bewijs dat hij al jaren wordt afgeperst. Ook zijn vermogensdelicten in de jaren voor het feit van deze strafzaak heeft hij altijd gepleegd voor zijn afpersers. Omdat al die jaren ondersteunend bewijs voor dit scenario ontbrak, heeft de verdediging dit niet eerder als (bewijs)verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [benadeelde bedrijf] eind 2019 een koopovereenkomst heeft gesloten met [B.V. 1] voor de verkoop van een grote partij cosmeticaproducten ter waarde van € 267.883,00. Verdachte is enig bestuurder en contactpersoon van [B.V. 1] Op 29 december 2019 heeft [benadeelde bedrijf] de totale koopprijs aan [B.V. 1] gefactureerd. Uit de factuur blijkt dat [benadeelde bedrijf] een eigendomsvoorbehoud heeft gemaakt, in die zin dat de goederen haar eigendom blijven totdat de volledige koopsom is voldaan. Op 8 januari 2020 heeft [B.V. 1] de cosmeticaproducten onder zich gekregen door deze op te halen in Duitsland en te vervoeren naar de loods van [B.V. 2] in Zwolle. Verdachte had de koopprijs toen nog niet betaald. Betaling bleef uit en [benadeelde bedrijf] is op zoek gegaan naar de goederen. Daarbij is zij er op 21 januari 2020 achter gekomen dat de goederen niet meer in de loods in Zwolle lagen, terwijl met verdachte was afgesproken dat hij deze niet mocht verplaatsen en/of verkopen totdat betaling had plaatsgevonden. Verdachte heeft vervolgens meerdere keren toegezegd te gaan betalen voor de producten. In een telefoongesprek op 24 januari 2020 heeft verdachte tegen een vertegenwoordiger van [benadeelde bedrijf] gezegd dat hij weet waar de producten zijn, maar dat hij dit niet gaat vertellen en dat hij de producten al heeft verkocht. De cosmeticaproducten zijn niet meer teruggevonden. [benadeelde bedrijf] heeft verdachte een ultimatum gesteld dat betaald moest zijn vóór 31 januari 2020. Dit is echter niet gebeurd. Door niet voor de cosmeticaproducten te betalen en deze te verplaatsen buiten het bereik van [benadeelde bedrijf] , heeft verdachte zich de producten wederrechtelijk toegeëigend. De ten laste gelegde verduistering kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden.
De hiervoor vastgestelde feitelijke gang van zaken is op de zitting niet door de verdediging betwist. De verdediging heeft wel aangevoerd dat verdachte zich de cosmeticaproducten niet wederrechtelijk heeft toegeëigend, omdat hij werd afgeperst. Dit zou blijken uit een (achteraf onjuiste) MMA-melding. Deze zou afkomstig zijn van de afpersers, die de politie voor niets op verdachte af zouden willen sturen. De rechtbank ziet niet in waarom de vermeende afpersers een valse melding zouden doen bij de politie. Dit heeft immers amper gevolgen gehad voor verdachte. Bovendien acht de rechtbank het op zijn minst opmerkelijk dat deze verklaring eerst op de zitting, ruim vier jaar later, wordt gegeven. Gelet op het tijdstip van het geven van deze verklaring en het ontbreken van een steekhoudende onderbouwing daarvan acht de rechtbank deze verklaring volstrekt ongeloofwaardig.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 8 januari 2020 tot en met 5 februari 2020 in Nederland opzettelijk een grote partij cosmetica ter waarde van (in totaal) € 267.883,-, toebehorende aan [benadeelde bedrijf] GmbH, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als potentiële koper, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twaalf maanden en een geldboete van € 50.000,00.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen, omdat hij detentieongeschikt is en door zijn medische situatie geen taakstraf kan uitvoeren. Ook kan verdachte geen boete betalen, omdat hij geen financiële middelen heeft. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte sinds dit feit niet meer is gerecidiveerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in de periode van 8 januari 2020 tot en met 5 februari 2020 schuldig gemaakt aan het verduisteren van een grote partij cosmeticaproducten. [benadeelde bedrijf] heeft met verdachte een koopovereenkomst gesloten voor de verkoop van 1.785.885 cosmeticaproducten. Verdachte heeft deze producten opgehaald en uiteindelijk onvindbaar gemaakt voor [benadeelde bedrijf] . Hij heeft meerdere keren toegezegd te gaan betalen, maar heeft slechts éénmalig € 10.000,00 betaald en dat ruim vier jaar geleden op 12 maart 2020. Hierdoor heeft [benadeelde bedrijf] schade geleden ter hoogte van € 257.883,00.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij bij het plegen van dit feit bewust jarenlang onduidelijkheid heeft gewekt over de locatie van de cosmeticaproducten en over het betalen of retourneren van de producten. Verdachte vertelde namelijk onder andere aan [benadeelde bedrijf] dat de producten in Rotterdam lagen, even later lagen de producten op een schip richting Mexico en nog later wilde hij de locatie van de producten toch niet prijsgeven. Het ene moment had verdachte de producten al verkocht en op het andere moment kon hij de producten nog retourneren. Met de al genoemde éénmalige betaling van € 10.000,00 heeft verdachte alleen de indruk willen wekken dat hij de gehele betaling nog zou voldoen. Bovendien heeft [benadeelde bedrijf] later nog een vaststellingsovereenkomst met verdachte gesloten, waarin staat dat hij [benadeelde bedrijf] schadeloos stelt. Ook daarna heeft verdachte niet betaald en heeft [benadeelde bedrijf] de producten niet teruggekregen. Bij de officier van justitie heeft verdachte opnieuw een kans gekregen om te betalen. Ook die kans heeft hij niet benut. Dat de zaak nu ook al ouder is, heeft verdachte dan ook grotendeels aan zichzelf te wijten. De verklaring op zitting dat hij is afgeperst, kan de rechtbank tot slot niet anders zien dan als een ultieme poging om onder zijn verantwoordelijkheid uit te komen.
Verdachte heeft enkel gehandeld met het oog op financieel gewin en laten zien geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat het niet de eerste keer is dat hij zo heeft gehandeld. Verdachte is namelijk al meerdere keren veroordeeld voor oplichting en flessentrekkerij en de modus operandi was in sommige gevallen hetzelfde als in onderhavige zaak.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de medische stukken over verdachte. Hieruit volgt dat bij verdachte sprake is van PTSS, psychogene niet-epileptische aanvallen (hierna: PNEA’s) en depressie. Hij heeft dagelijks last van PTSS-klachten en wanneer de spanning bij hem toeneemt, volgt een PNEA. Bij HSK heeft verdachte een behandeling gehad voor zijn PNEA’s, maar hier is gebleken dat zijn trauma op de voorgrond staat. Daarom is verdachte aangemeld voor een PTSS-behandeling bij [GGZ-kliniek] . Verdachte moet nog één tot twee jaar traumabehandelingen krijgen, zodat de trauma’s geen of minder PNEA’s veroorzaken. Vanwege de verwachting dat de PNEA’s gaan toenemen in detentie en effectieve traumabehandeling daardoor niet mogelijk is, is verdachte sinds 20 december 2022 tijdelijk detentieongeschikt. Dit is op 1 mei 2024 verlengd met zes maanden.
Gelet op de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat niet met slechts een voorwaardelijke straf kan worden volstaan, zoals door de verdediging is verzocht. De rechtbank gaat er niet van uit dat verdachte voor de rest van zijn leven detentieongeschikt is, met name nu de PNEA’s psychosomatisch van aard zijn en kunnen worden behandeld door de onderliggende PTSS te behandelen. Daarnaast blijkt uit het dossier dat in de periode van 8 januari 2020 tot en met 5 februari 2020 aanzienlijke geldbedragen op de bankrekening van verdachte zijn bijgeschreven. De stelling dat verdachte geen financiële middelen heeft en dat een geldboete daarom niet mogelijk is, acht de rechtbank daarom ongeloofwaardig.
Alles overziend vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden en legt aan verdachte op een gevangenisstraf van twaalf maanden en een geldboete van
€ 50.000,00.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij [benadeelde bedrijf] GmbH

De benadeelde partij [benadeelde bedrijf] GmbH vordert een schadevergoeding van
€ 257.883,00 aan materiële schade en een bedrag van € 8.142,00 aan proceskosten.
Materiële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding van € 257.883,00 acht de rechtbank toewijsbaar. Deze schade is voldoende onderbouwd, niet inhoudelijk betwist en staat ook in voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Wettelijke rente
De rechtbank zal voor de toegewezen schade de wettelijke rente toewijzen vanaf 1 februari 2020, omdat verdachte op 31 januari 2020 de laatste mogelijkheid had tot het betalen van de cosmeticaproducten of het retourneren daarvan aan [benadeelde bedrijf] . Dit heeft verdachte niet gedaan, waardoor bij [benadeelde bedrijf] op 1 februari 2020 de schade is ontstaan.
De rechtbank zal aan verdachte geen verplichting opleggen tot het betalen van de gevorderde bedragen aan de Staat, zoals door de [benadeelde bedrijf] is verzocht. Naar het oordeel van de rechtbank is de ratio van de schadevergoedingsmaatregel, zoals bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, om natuurlijke personen te ontlasten bij de inning van schadevergoeding en mag van rechtspersonen worden verwacht dat zij zelf de wegen kennen om een toegewezen vordering te incasseren. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel niet passend.
Proceskosten
De gevorderde proceskosten van € 8.142,00 zijn voldoende onderbouwd en niet weersproken. De rechtbank zal deze kosten toewijzen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

verduistering

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden;
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 50.000,00;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
285 dagen;
Benadeelde partij [benadeelde bedrijf] GmbH
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde bedrijf] GmbH van
€ 257.883,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 8.142,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Wijffels, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 juni 2024.
Mr. Schnitzler-Strijbos is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij in of omstreeks de periode van 21 december 2019 tot en met 5 februari 2020 te Zeewolde en/of [plaats] en/of Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in Duitsland, opzettelijk een (grote) partij cosmetica ter waarde van (in totaal) € 267.883,-, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde bedrijf] GmbH, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als potentiële koper, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(art. 321 Wetboek van Strafrecht).