Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2024 uitspraak gedaan over een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring op de Delpratsingel te Breda op 26 juni 2022. De betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 17 mei 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. E.T.J. Berkeljon, was wel aanwezig. De zittingsvertegenwoordiger verzocht om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het te laat was ingediend. De betrokkene voerde aan dat hij niet goed wist hoe hij beroep moest instellen en dat hij nog gegevens moest verzamelen.
De kantonrechter overwoog dat de termijn voor het indienen van beroep op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken bedraagt, en dat deze termijn in dit geval eindigde op 28 december 2022. Het beroepschrift was echter pas op 9 januari 2023 ontvangen, wat te laat was. De kantonrechter oordeelde dat de betrokkene niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die het te laat indienen van het beroep konden rechtvaardigen. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard, en werd er niet ingegaan op de inhoudelijke beoordeling van de boete.