Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het parkeren op een parkeerplaats voor vergunninghouders zonder de vereiste vergunning. Na het opleggen van de boete heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter, maar is niet verschenen op de zitting.
De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. E.J.T. Berkeljon, heeft verzocht om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het te laat was ingediend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van beroep, zoals bepaald in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op 11 januari 2023 eindigde. Het beroepschrift is echter pas op 16 januari 2023 ontvangen, wat te laat is.
De kantonrechter heeft overwogen dat, hoewel artikel 6:11 van de Awb de mogelijkheid biedt om een te laat ingesteld beroep toch ontvankelijk te verklaren onder bepaalde omstandigheden, de betrokkene niet heeft aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die het te laat indienen van het beroep rechtvaardigden. Aangezien de betrokkene niet op de zitting is verschenen en geen geldige redenen heeft aangevoerd, heeft de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en de betrokkene is geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.