Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op 1 juni 2022 te Breda. Betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter, maar is niet verschenen op de zitting.
De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. E.T.J. Berkeljon, heeft primair verzocht het beroep niet-ontvankelijk te verklaren omdat het te laat was ingediend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het beroepschrift pas op 31 januari 2023 was ontvangen, terwijl de termijn voor het indienen van beroep op 20 januari 2023 eindigde. Betrokkene heeft aangevoerd dat zijn auto in beslag was genomen, waardoor hij niet bij de relevante bewijsstukken kon komen, en dat hij beschikte over een ontheffing.
De kantonrechter oordeelde echter dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die het te laat indienen van het beroep rechtvaardigden. De kantonrechter heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat er geen beoordeling van de boete heeft plaatsgevonden. De uitspraak is gedaan door mr. S.W.M. Speekenbrink, bijgestaan door griffier K. Verdult, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.