Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op 9 juni 2022 te Breda. Betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Vervolgens heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter, maar is niet verschenen op de zitting. De zittingsvertegenwoordiger, mr. E.T.J. Berkeljon, heeft verzocht het beroep niet-ontvankelijk te verklaren omdat het te laat was ingediend.
De kantonrechter overwoog dat het beroep te laat was ingesteld, aangezien de termijn van zes weken voor het indienen van beroep op 18 januari 2023 eindigde, terwijl het beroepschrift pas op 31 januari 2023 was ontvangen. Betrokkene had aangevoerd dat zijn auto in beslag was genomen, waardoor hij niet bij de relevante bewijsstukken kon komen, en dat hij beschikte over een ontheffing. De kantonrechter oordeelde echter dat betrokkene niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die het te laat indienen van het beroep konden rechtvaardigen.
Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de kantonrechter niet toekwam aan de beoordeling van de rechtmatigheid van de opgelegde boete. De uitspraak werd gedaan door mr. S.W.M. Speekenbrink, bijgestaan door griffier K. Verdult, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.