ECLI:NL:RBZWB:2024:405

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
RK 23-012131, 23-012130
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schadevergoeding in het kader van de Wegenverkeerswet en het Wetboek van Strafvordering

Op 16 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat betrekking had op schadevergoeding op grond van artikel 164 lid 9 van de Wegenverkeerswet (WVW) en artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker, geboren in 1998, had zijn rijbewijs in december 2020 ten onrechte ingevorderd gezien de omstandigheden rondom een cannabisrapport. Hij vorderde een schadevergoeding van € 1.670,- voor misgelopen loon en € 1.104,- voor immateriële schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de strafzaak tegen verzoeker nog niet was geëindigd, aangezien de behandeling van de strafzaak gepland stond op 15 februari 2024. Hierdoor waren de verzoeken te vroeg ingediend. De rechtbank verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in beide verzoeken, omdat de vereisten van de WVW en Sv niet waren voldaan. De beslissing werd genomen door rechter A.L. Hoekstra in aanwezigheid van griffier J. van Eekelen en werd uitgesproken tijdens de openbare zitting op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 96/347514-21
rk-nummers: 23-012131, 23-012130
Beslissing op de verzoeken ex artikel 164 lid 9 van de Wegenverkeerswet en artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoeken ex artikel 164 lid 9 van de Wegenverkeerswet (hierna te noemen: WVW) en artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 27 mei 2022, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1998 te [plaats]
wonende te [woonadres]
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
  • het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
- € 1.104,-, € 1.104,-, voor vergoeding van immateriële schade;
 de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie.
Op 19 december 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij is de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Door verzoeker is aangevoerd dat de politie in december 2020 ten onrechte zijn rijbewijs heeft ingevorderd. Ten gevolge van deze situatie heeft verzoeker de hierboven genoemde schade geleden. De immateriële schade is daarbij ook een gevolg van het ten onrechte opgemaakte cannabisrapport. Verzoeker voert daarbij aan dat de officier van justitie op grond van artikel 6.3.1 Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) verplicht is om deze schade aan hem te vergoeden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de strafzaak jegens verzoeker nog niet is geëindigd. Daarom is niet voldaan aan de vereisten van artikel 164 lid 9 WVW en artikel 530 Sv.

2.De beoordeling

De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen.
Op grond van artikel 164 lid 9 WVW en artikel 530 Sv kan kort samengevat een vergoeding voor geleden schade worden toegekend als een verdachte niet wordt veroordeeld of als de strafzaak wordt geseponeerd.
De rechtbank stelt vast dat de behandeling van de strafzaak staat gepland op 15 februari 2024. De strafzaak tegen verzoeker is dus nog niet geëindigd en verzoeker wordt nog altijd vervolgd. Om die reden zijn de verzoeken te vroeg ingediend. De rechtbank verklaart verzoeker daarom niet-ontvankelijk in beide verzoeken.

3.De beslissing

- De rechtbank verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in beide verzoeken.
Deze beslissing is op 16 januari 2024 gegeven door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in tegenwoordigheid van J. van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 januari 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).