ECLI:NL:RBZWB:2024:4048

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
BRE 23/10541 Wht
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de weigering van compensatie voor afgeloste schuld bij Energiedirect

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juni 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van de minister van Financiën om compensatie te verlenen voor een afgeloste schuld bij Energiedirect beoordeeld. Eiseres, die gedupeerd is door de kinderopvangtoeslagaffaire, had een schuld van € 314,19 aan Energiedirect, welke zij had afgelost. De minister had eerder, op 24 mei 2023, het verzoek tot compensatie afgewezen, en dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit op 26 september 2023. De rechtbank oordeelt dat de minister op goede gronden heeft besloten om geen compensatie te verlenen, omdat de schuld niet als opeisbaar werd beschouwd voor 1 juni 2021. Eiseres had aangevoerd dat de schuld wel opeisbaar was, maar de rechtbank stelt vast dat de factuurdatum en de uiterste betaaldatum bepalend zijn voor de opeisbaarheid. De rechtbank concludeert dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor compensatie zoals vastgelegd in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10541Wht

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. L.L. Ross),
en

de minister van Financiën

(gemachtigde: mr. M.A. Balbi)

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van de minister om compensatie te verlenen voor de door eiseres afgeloste schuld bij Energiedirect.
Het verzoek tot compensatie voor deze schuld is met het besluit van 24 mei 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 september 2023 op het bezwaar van eiseres is de minister bij deze weigering gebleven.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Partijen hebben telefonisch ingestemd met het doen van een uitspraak zonder zitting. Het onderzoek is vervolgens op 1 mei 2024 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of op goede gronden is geoordeeld dat eiseres geen recht heeft op compensatie voor de door haar betaalde schuld aan Energiedirect. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2. De rechtbank is van oordeel dat de minister op goede gronden heeft besloten om eiseres niet te compenseren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Zij heeft aan de Sociale Banken Nederland (SBN) een schuldenlijst toegezonden met de bedoeling om in aanmerking te komen voor overname van de schulden. Op de schuldenlijst heeft eiseres onder andere een schuld aan Energiedirect van € 314,19 vermeld.
4. Met het besluit van 24 mei 2023 is aan eiseres meegedeeld dat de schuld aan Energiedirect niet wordt terugbetaald. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
Wettelijk kader
5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
Standpunt eiseres
6. Eiseres heeft aangevoerd dat het algemeen bekend is dat de vergoeding van € 30.000,-- niet bedoeld is om schulden mee af te betalen. Dat heeft eiseres wel gedaan en daarom komt zij in beginsel in aanmerking voor vergoeding van die schuld. Het gaat in beroep uitsluitend om de vraag of de schuld al opeisbaar was voor 1 juni 2021. Volgens eiseres is hiervan wel sprake. Voor de opeisbaarheid geldt de factuurdatum en niet de uiterlijke betaaldatum. In ieder geval zou de schuld op 6 april 2021 opeisbaar zijn geworden en die datum ligt voor 1 juni 2021. Zelfs al zou de minister gevolgd worden in zijn standpunt dat de schuld niet opeisbaar is geworden, dan kan niet van eiseres worden verwacht dat zij nieuwe schulden en extra kosten aangaat alleen om ervoor te zorgen dat ze de schuld vergoed krijgt. Dat eiseres de schuld eerder afbetaalt wil niet zeggen dat de factuurdatum of de uiterste betaaldatum niet als leidend kan worden aangemerkt. Dit geldt temeer nu eiseres de schuld alleen heeft kunnen voldoen vanwege de ontvangst van het bedrag van € 30.000,-- op grond van de Catshuisregeling. Eiseres verzoekt ook om betaling van wettelijke rente.
Overwegingen rechtbank
7. De rechtbank stelt vast dat de door eiseres opgegeven schuld aan Energiedirect een eindafrekening betreft die betrekking heeft op de periode 2 oktober 2020 tot en met 20 maart 2021. De factuurdatum van de eindafrekening is 23 maart 2021, waarbij is vermeld dat de rekening voor 6 april 2021 betaald moet zijn. Niet in geschil is dat eiseres deze factuur betaald heeft voor 6 april 2021.
8. In artikel 4.3, gelezen in samenhang met artikel 4.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) is bepaald onder welke voorwaarden een al afgeloste schuld voor compensatie in aanmerking komt. Uit deze bepalingen volgt dat voldaan moet zijn aan de volgende voorwaarden:
a. de schuld moet zijn ontstaan na 31 december 2005;
b. de schuld was voor 1 juni 2021 opeisbaar; en
c. de schuld en kosten zijn voldaan na het moment van het ontvangen van een bedrag op grond van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7.
Niet in geschil is dat voldaan is aan de voorwaarden genoemd onder a en c. Partijen zijn verdeeld over de vraag hoe de voorwaarde onder b gelezen moet worden.
9. In de toelichting bij het (vooruitlopend op de regeling in de Wht tot stand gekomen) Besluit betalen private schulden is het volgende opgenomen (onderstreping door de rechtbank):
(…) compensatie wordt verleend aan de ouder of toeslagpartner die een herstelbedrag heeft ontvangen en nadien een
opeisbareprivate schuld (gedeeltelijk) heeft betaald, die op grond van dit besluit door de Belastingdienst/Toeslagen zou zijn betaald, indien deze schuld niet door de gedupeerde ouder of toeslagpartner zelf was betaald. De hoogte van de compensatie bedraagt het bedrag van de betaling van de schuld als hiervoor bedoeld,
inclusief kosten, met als maximum het herstelbedrag dat de gedupeerde ouder voorafgaand aan de betaling van deze schuld heeft ontvangen. [1]
Uit deze toelichting blijkt duidelijk dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om alleen die schulden (inclusief kosten) die op het moment van betalen al opeisbaar waren, te compenseren. Hoewel dit in het eerste lid van artikel 4.3 niet expliciet tot uitdrukking komt, is dit wel expliciet opgenomen in het vijfde lid van artikel 4.3 van de Wht. Daarin is immers bepaald dat alleen aflossingen aan opeisbare geldschulden voor compensatie in aanmerking komen. Ook de vermelding dat de kosten voor compensatie in aanmerking komen, impliceert dat het moet gaan om schulden waarbij de betaaltermijn is verstreken. Alleen dan worden er immers kosten in rekening gebracht.
10. De voorwaarde voor compensatie van afgeloste schulden is overigens ook in lijn met de regels inzake het overnemen van openstaande schulden. Zo is bijvoorbeeld voor resterende hoofdsommen van leningen bepaald dat deze niet worden overgenomen tenzij deze vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. [2] In de Memorie van Toelichting van de Wht staat verder dat de regeling voor het overnemen van private schulden tot doel heeft gedupeerden die te maken hebben met deurwaarders en schuldenproblematiek tegemoet te komen. Hieruit volgt dat de regeling is bedoeld om gedupeerde ouders zoveel mogelijk een kans te bieden op een nieuwe start. Door alleen opeisbare betalingsachterstanden en hoofdsommen over te nemen, wordt beoogd te voorkomen dat een gedupeerde in de problemen komt door incassomaatregelen. De regeling voor het overnemen van schulden heeft verder niet tot doel om gedupeerden volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen. [3]
11. Eiseres heeft de rekening van Energiedirect betaald binnen de geldende betaaltermijn. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de schuld al binnen de betaaltermijn opeisbaar was. Hoewel de schuldenaar bevoegd is de betaling van een schuld te voldoen binnen de betaaltermijn, is er pas sprake van opeisbaarheid op het moment dat de betaaltermijn is afgelopen. [4] De schuldenaar kan in de lopende betaaltermijn immers nog niet verplicht worden tot nakoming. Dit betekent dat niet geoordeeld kan worden dat het om betaling van een opeisbare schuld gaat.
12. De opmerkingen van eiseres dat van haar niet verlangd kan worden dat zij wacht met betalen tot na de vervaldatum en dat zij de vordering uitsluitend heeft kunnen voldoen vanwege de vergoeding uit hoofde van de Catshuisregeling, maakt niet dat de niet opeisbare schuld alsnog aangemerkt kan worden als een opeisbare schuld. Bij de vraag of een schuld opeisbaar is of niet is immers de vervaldatum van belang en niet de omstandigheden die hebben geleid tot betaling van de schuld.

Conclusie en gevolgen

13. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarde dat er sprake moet zijn van betaling van een opeisbare schuld. De minister heeft daarom op goede gronden geweigerd eiseres te compenseren. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiseres geen proceskostenvergoeding en een schadevergoeding (in de vorm van wettelijke rente). Ook krijgt eiseres het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding (in de vorm van wettelijke rente) af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 12 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Wet hersteloperatie toeslagen (zoals deze luidde ten tijde in geding).

Artikel 4.1, eerste lid
Onze Minister van Financiën neemt op aanvraag de geldschulden en kosten over op grond van artikel 155 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van degene die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 of diens partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b of c, op wie artikel 4.6 of 4.7 niet van toepassing is.
Artikel 4.1, tweede lid
De geldschulden die worden overgenomen:
a. zijn ontstaan na 31 december 2005;
b. waren voor 1 juni 2021 opeisbaar; en
c. zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan.
Artikel 4.3, eerste lid
Aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 verleent Onze Minister van Financiën op aanvraag compensatie voor een afgeloste geldschuld die op grond van artikel 4.1 voor overneming in aanmerking zou komen als deze niet voldaan was.
Artikel 4.3, derde lid
De compensatie wordt verleend voor een geldschuld en kosten die zijn voldaan door een aanvrager als bedoeld in het eerste lid of diens partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b of c na het moment van het ontvangen van een bedrag op grond van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7.
Artikel 4.3, vijfde lid
De hoogte van de compensatie voor een afgeloste geldschuld en kosten is gelijk aan het bedrag dat de aanvrager van de compensatie in de periode, bedoeld in het derde lid, onderdeel a of b, heeft afgelost aan opeisbare geldschulden en kosten, met een maximum van het bedrag dat hij ontvangen heeft op grond van een herstelmaatregel. Artikel 3.13, derde lid, is van toepassing.

Voetnoten

1.Staatscourant 2021, nr. 44723, blz. 4
2.Artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wht
3.Kamerstukken II, 2021/2022, 36 151 nr. 3, blz. 44-45
4.Artikel 6:39 van het Burgerlijk Wetboek en ECLI:NL:GHARN:2002:AF2701