ECLI:NL:RBZWB:2024:4042

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
02-214350-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel en voortzetting van de tenuitvoerlegging

Op 14 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussentijdse beoordeling uitgevoerd van de ISD-maatregel opgelegd aan de veroordeelde, geboren in 1981. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel noodzakelijk is. De rechtbank heeft de relevante stukken in het dossier bekeken, waaronder eerdere vonnissen en rapportages van de penitentiaire inrichting en behandelaars. Tijdens de zitting op 31 mei 2024 zijn zowel de officier van justitie als de raadsman van de veroordeelde gehoord. De officier van justitie pleitte voor voortzetting van de maatregel, terwijl de verdediging beëindiging bepleitte, verwijzend naar de vertraging in de behandeling en de gebrekkige voortgang. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde aan het begin van zijn behandeling staat en dat er onvoldoende stabiliteit is op verschillende leefgebieden. De rechtbank concludeerde dat beëindiging van de ISD-maatregel zou leiden tot onveiligheid en dat de veroordeelde zelf verantwoordelijk is voor zijn inzet in het traject. De rechtbank besloot dat de ISD-maatregel moet worden voortgezet, omdat er geen omstandigheden zijn die een beëindiging rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02/214350-20
Beslissing tussentijdse beoordeling ISD-maatregel d.d. 14 juni 2024
Aan veroordeelde
[veroordeelde]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981
wonende aan de [woonadres]
is de ISD-maatregel opgelegd.

1.De stukken

Het dossier bevat onder meer de volgende stukken:
- het vonnis van de meervoudige kamer te Breda van 15 maart 2021;
- de beslissing van de meervoudige kamer te Breda van 15 juni 2023, waarin de voorwaardelijke ISD-maatregel ten uitvoer is gelegd;
- het verzoek van de verdediging tot tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel van
27 maart 2024;
- voortgangsevaluatie [FPK] van 16 mei 2024;
- voortgangsverslag [verslavingszorg] van 29 april 2024;
- tussentijdse ISD-rapportage [P.I.] , [locatie] van
30 april 2024.

2.De procesgang

Tijdens het onderzoek ter zitting van de rechtbank van 31 mei 2024 is de officier van justitie mr. Y.E.Y. Vermeulen gehoord. Tevens is veroordeelde (hierna: [veroordeelde] ) gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.G. Vos, advocaat te Utrecht.
Voorts is de [deskundige] (senior casemanager) gehoord.
In de tussentijdse ISD-rapportage van de [P.I.] van 30 april 2024 wordt geadviseerd tot voortzetting van de ISD-maatregel. Ondanks dat de aanmelding voor een klinische plaatsing van [veroordeelde] stagneerde en de indicatie is afgegeven voor de duur van drie maanden ziet de penitentiaire inrichting nog steeds (behandel)mogelijkheden. Beëindiging van de maatregel zal inhouden dat [veroordeelde] zonder voldoende gedragsverandering moet terugkeren in de maatschappij. Het recidiverisico wordt daarmee ingeschat als onveranderd hoog. Het is noodzakelijk dat het probleeminzicht van [veroordeelde] verder zal worden ontwikkeld en daarvoor moet hij naar zichzelf gaan leren kijken. Om dit te bewerkstelligen is een gedegen klinische behandeling geïndiceerd en is het van belang dat [veroordeelde] zijn klinische behandeling bij [FPK] voortzet. Deze gedragsverandering is een noodzakelijk aspect om tot een succesvolle re-integratie te komen en het recidiverisico te verminderen. Geadviseerd wordt om de ISD-maatregel te continueren.
Ook [FPK] adviseert in de voortgangsevaluatie van 16 mei 2024 de behandeling te continueren. Daarbij zijn er twee routes, afhankelijk van wat de adviezen voor medische behandeling zijn vanuit het [ziekenhuis] voor de bij betrokkene geconstateerde ziekte. Indien de somatische problemen en een operatie inclusief revalidatie op de voorgrond zullen komen te staan, zal met de toezichthouder en casemanager overlegd moeten worden over de zinvolheid van opname voor delictpreventieve behandeling in de FPK. Ook speelt de huidige voorwaardelijke plaatsing van [veroordeelde] bij de FPK, om zodoende te onderzoeken of hij kan profiteren van het aanbod. Hierover is het behandelteam positief, dus vanuit de FPK wordt een verlenging geadviseerd. Ten aanzien daarvan wordt, in geval van verlenging, duidelijkheid verzocht over het verdere verloop en de duur van de maatregel en van de FPK-opname, om zodoende ook (tijdig) op uitstroomperspectief te kunnen anticiperen.. Tevens wordt er een verzoek gedaan om aan te vangen met begeleid verlof. Daartoe zal de penitentiaire inrichting de benodigde informatie overhandigd krijgen. Behandeldoelen worden gecontinueerd, waarbij er aanscherping komt op het punt van externe structurering en het vergroten van [veroordeelde] zijn eigen vaardigheden en verantwoordelijkheid hieromtrent. Omdat er, blijkens de opgevraagde dossierinformatie, niet eerder een delictanalyse is afgerond, is [veroordeelde] reeds aangemeld voor de verkorte delictanalyse. De komende periode zal de risicotaxatie verder ingevuld worden, zodat deze geïnterpreteerd kan worden.
De deskundige [deskundige] heeft daar ter zitting nog het volgende aan toegevoegd. [veroordeelde] heeft verschillende overplaatsingsverzoeken gedaan waardoor de behandeling vertraging heeft opgelopen. [deskundige] geeft aan dat is geconstateerd dat [veroordeelde] behandelbaar is. Er is een indicatiestelling afgegeven voor drie maanden en er is inmiddels een verlenging gekomen. Dat houdt in dat hij bij [FPK] te [plaats] kan blijven en verder kan gaan met zijn behandeling. [veroordeelde] staat aan het begin van zijn behandeling en het is aan hemzelf hoe hij hiermee om gaat. Hij zal zich behandelbaar moeten opstellen, anders zal er geen verandering plaatsvinden.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter zitting geconcludeerd tot voortzetting van de ISD-maatregel. Niet helemaal duidelijk is wat [veroordeelde] zelf voor ogen heeft. Als hij zich meer behandelbaar zou opstellen en minder met de processen bezig zou zijn dan had hij wellicht al in de fase van begeleid wonen gezeten. Het is een te groot risico voor de maatschappij als hij nu naar buiten gaat. De officier van justitie spreekt de hoop uit dat [veroordeelde] de resterende tijd zo goed mogelijk zal benutten.

4.Het standpunt van de verdediging

De raadsman van [veroordeelde] heeft ter zitting beëindiging van de maatregel bepleit. De afgelopen periode is er te weinig van de grond gekomen, wat niet aan [veroordeelde] is toe te rekenen. Het IFZ heeft voor vertraging gezorgd, waardoor het eerste jaar van de ISD-maatregel op een kale gevangenisstraf lijkt. Er is pas recent een behandelovereenkomst tot stand gekomen, terwijl [veroordeelde] al geruime tijd in de FPK verblijft. Hij zit nog steeds op beveiligingsniveau 3 en er heeft nog altijd geen verlof plaatsgevonden. Het is niet realistisch te veronderstellen dat ambulante behandeling en begeleid wonen tijdig, voor het einde van de ISD, van de grond zullen komen. De noodzaak voor voortzetting van de ISD-maatregel ontbreekt.

5.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank dient in het kader van de onderhavige procedure te beoordelen of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel
noodzakelijkis. In artikel 38m, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat de ISD-maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en beëindiging van de recidive. Op grond van artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering moet in dat kader worden vastgesteld of opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, overlast of verloedering van het publieke domein, waarna moet worden bezien of verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van veroordeelde ligt.
De rechtbank constateert dat op 15 juni 2023 door de rechtbank is beslist tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel. Uit de rapportage en hetgeen ter zitting is besproken, blijkt dat [veroordeelde] aan het begin staat van zijn behandeling waardoor nog geen sprake is van voldoende stabiliteit op de verschillende leefgebieden. [veroordeelde] geeft aan dat er onvoldoende ingezet is door de behandelaars, maar dit is ter zitting aantoonbaar weerlegt. Er ligt een behandelingsovereenkomst, maar het is aan [veroordeelde] om motivatie en inzet te tonen en meer met de behandeling bezig te gaan dan met processen. Dit alles maakt dat bij beëindiging van de ISD-maatregel op dit moment de kans op herhaling van het plegen van strafbare feiten als hoog wordt ingeschat.
De rechtbank is, anders dan [veroordeelde] , van oordeel dat het ook aan hem zelf is om alles uit het ISD-traject te halen. Ondanks dat hij van mening is dat één en ander geen zin heeft, is geconstateerd dat hij behandelbaar is en in staat is het ISD-traject te volbrengen. Ook de casemanager geeft aan dat –mits hij gemotiveerd is – tot een constructieve samenwerking kan worden gekomen. De rechtbank acht het dan ook aan [veroordeelde] om zich de komende tijd in te zetten en het gesprek over de behandeling aan te gaan en wat minder bezig te zijn met procedures, zodat wellicht kan worden toegewerkt naar behandeling en uiteindelijk begeleid wonen.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat beëindiging van de ISD-maatregel zal leiden tot onveiligheid, ernstige overlast en verloedering van het publieke domein. Er is ook geen sprake van een omstandigheid die buiten de macht van betrokkene gelegen is, waardoor voortzetten van de ISD-maatregel niet langer zinvol is. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de ISD-maatregel nu te beëindigen.

6.De beslissing

De rechtbank
- beslist dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel is vereist.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en
F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier K. de Klerk-Van Rijs en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 juni 2024.
De oudste rechter is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.