ECLI:NL:RBZWB:2024:4014

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
23/11993
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis inzake termijnoverschrijding bij indienen beroepschrift

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd op 6 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis behandeld. Het bestreden besluit, dat op 20 oktober 2023 is verzonden, betreft een beslissing waartegen eiser in beroep is gegaan. De rechtbank oordeelt dat het beroepschrift van eiser, gedateerd op 8 december 2023, te laat is ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en eindigde op 4 december 2023. Eiser betwist de termijnoverschrijding niet, maar stelt dat deze hem niet kan worden toegerekend omdat het besluit naar het oude kantooradres van zijn gemachtigde is verzonden.

De rechtbank overweegt dat het de verantwoordelijkheid van de gemachtigde is om een adreswijziging tijdig door te geven. Eiser heeft niet kunnen onderbouwen dat er meerdere meldingen zijn gedaan over de adreswijziging aan het college. Het college heeft aangegeven pas op 12 november 2023 te hebben vernomen dat het kantoor van de gemachtigde was verhuisd. De rechtbank concludeert dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en dat het college terecht heeft verondersteld dat het besluit naar het juiste adres was verzonden.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, wat betekent dat het beroep niet inhoudelijk wordt behandeld. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11993 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. B.M.C.F. de Groen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis (het college),

verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen het besluit van het college van 20 oktober 2023 (bestreden besluit).

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Awb een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Het beroep kan in dat geval niet inhoudelijk worden behandeld. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
3. Niet in geschil is dat het bestreden besluit op 20 oktober 2023 is verzonden naar de [adres] te [plaats 2] , het voormalige kantooradres van eisers gemachtigde. De termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde daarom op 4 december 2023. Eisers beroepschrift is gedateerd op 8 december 2023, en de rechtbank heeft het pas op 12 december 2023 ontvangen. De rechtbank concludeert daarom dat de termijn voor het instellen van beroep is overschreden. Dit wordt door eiser ook niet betwist.
4. In zijn beroepschrift van 8 december 2023, en de brieven van 20 en 27 maart 2024 stelt eiser dat de termijnoverschrijding hem niet kan worden toegerekend, omdat het bestreden besluit ten onrechte is verzonden naar het oude kantooradres van zijn gemachtigde waardoor hij het te laat heeft ontvangen. Hij voert daartoe onder meer aan dat de secretaresse van zijn gemachtigde telefonisch verschillende keren bij het college te kennen heeft gegeven dat het kantoor is verhuisd en dat het een ander postadres hanteert, en dat het college ten onrechte stelt dat op de website van het kantoor het oude kantooradres staat vermeld.
5. Het college heeft in de brief van 14 mei 2024 aangevoerd dat zij pas op 12 november 2023 voor het eerst (van de secretaresse) vernam dat het kantoor van gemachtigde verhuisd was. Uit de website en de pop-up volgt dat niet. De gemachtigde heeft geen wijziging doorgegeven van het in het bezwaarschrift gemelde adres. Het college mocht daarom uitgaan van dit adres. Het beroepschrift is te laat ingediend en van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding is niet gebleken. Het college verzoekt om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
6. De rechtbank is van oordeel dat wat eiser aanvoert de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maakt. Zij volgt eiser niet in zijn stelling dat de secretaresse van zijn gemachtigde telefonisch verschillende keren bij het college zou hebben gemeld dat het kantoor is verhuisd en dat het een ander postadres hanteert, omdat deze stelling op geen enkele manier is onderbouwd en ook niet wordt gestaafd door de dossierstukken. Het is de verantwoordelijkheid van gemachtigde om tijdens de bezwaarfase, wetende dat er een reactie dan wel een beslissing op bezwaar kan komen vanuit het college, een eventuele adreswijziging correct door te geven. Nu dit niet is gebeurd, mocht het college het bestreden besluit verzenden naar het adres dat is opgenomen in het bezwaarschrift van 23 februari 2023 en het begeleidende e-mailbericht van dezelfde datum. Het niet doorgeven van een adreswijziging en het daardoor niet of later ontvangen van de uitspraak op bezwaar komt daarom voor risico van de gemachtigde, en dus ook van eiser.
7. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.