ECLI:NL:RBZWB:2024:401

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
02-286719-22; 02-243112-22; 02-238408-22; 02-330211-22; 02-228907-22 02-222684-22; 02-219932-22; 02-278068-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstallen, vernielingen, bedreigingen, beledigingen van politieagenten en een mishandeling met gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest

Op 26 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder diefstallen, vernielingen, bedreigingen en beledigingen van politieagenten, alsook een mishandeling. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 12 januari 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte, geboren in 2001, heeft in een periode van drie maanden zestien strafbare feiten gepleegd, voornamelijk onder invloed van drank en drugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan onder andere een poging tot doodslag, bedreigingen, vernielingen en diefstallen, en heeft deze feiten bewezen verklaard.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit van poging tot zware mishandeling, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan bedreiging met zware mishandeling. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, toegewezen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verstandelijke beperking en antisociale persoonlijkheidstrekken, die hebben bijgedragen aan zijn criminele gedrag. De rechtbank heeft ook de positieve ontwikkeling van de verdachte in de zorgsetting meegewogen.

De rechtbank heeft daarnaast schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan verschillende benadeelde partijen, waarbij de verdachte verplicht is om schadevergoeding te betalen voor de geleden materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven, gezien de omstandigheden en de zorg die hij momenteel ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-286719-22
02-243112-22
02-238408-22
02-330211-22
02-228907-22
02-222684-22
02-219932-22
02-278068-22
vonnis van de meervoudige kamer van 26 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats]
verblijvende op [verblijfadres]
raadsman mr. R.A.H. van Huijgevoort, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. T. Kint, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag dan wel een bedreiging, een mishandeling, drie bedreigingen, twee beledigingen van politieagenten, vier vernielingen, vier scooterdiefstallen en één diefstal van een IPhone.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle tenlastegelegde feiten onder alle parketnummers wettig en overtuigend bewezen. Voor feit 1 onder parketnummer 02-286719-22 komt zij op grond van voorwaardelijk opzet tot een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. Dit baseert zij op de verklaring van verdachte bij de politie waarin hij heeft verklaard dat hij op het punt stond om de medebewoner dood te steken, de stekende bewegingen die hij maakte en de korte afstand tussen hem en aangever [benadeelde 1] . Voor feit 2 onder parketnummer 02-228907-22 komt zij op grond van de grootte van het stuk glas, de kracht waarmee verdachte dit naar de verbalisant gooide en de reactie van de verbalisant hierop tot een bewezenverklaring van de bedreiging met zware mishandeling.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in het standpunt van de officier van justitie met uitzondering van het standpunt ten aanzien van feit 1 primair onder parketnummer 02-286719-22 en feit 2 onder parketnummer 02-228907-22. Voor feit 1 primair onder parketnummer 02-286719-22 wordt aangevoerd dat verdachte weliswaar stekende bewegingen met de riek heeft gemaakt en deze ook heeft gegooid, maar dat er informatie ontbreekt over onder meer de wijze en richting van het gooien en of aangever hierdoor geraakt kon worden en zo ja waar. Van feit 1 primair wordt daarom vrijspraak bepleit. De subsidiair tenlastegelegde bedreiging onder dit feit kan wel wettig en overtuigend worden bewezen. Voor feit 2 onder parketnummer 02-228907-22 moet verdachte ook worden vrijgesproken. Verdachte had niet de intentie om politieagent [benadeelde 2] te raken en te verwonden. Het stuk glas is ook niet in de richting van die [benadeelde 2] gegooid maar in de richting van de autospiegel. Daaruit blijkt dat het handelen van verdachte was gericht op de politieauto. Daarbij komt dat van politieagenten mag worden verwacht dat zij meer kunnen incasseren dan gewone burgers.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-286719-22
Vaststaat dat verdachte op 4 november 2022 in Oisterwijk een riek in zijn handen heeft gehad en daarmee op korte afstand stekende bewegingen heeft gemaakt op het moment dat aangever [benadeelde 1] voor verdachte stond. [benadeelde 1] kon de riek ontwijken. Daarna heeft verdachte met de riek gegooid en kwam de riek op de grond terecht.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
De rechtbank is, samen met de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte heeft geprobeerd om [benadeelde 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een riek stekende bewegingen richting [benadeelde 1] te maken en met de riek te gooien. Immers bevat het dossier geen informatie over de snelheid en kracht waarmee verdachte de stekende bewegingen heeft gemaakt en de riek heeft gegooid. Ook is onvoldoende duidelijk wat de afstand tussen verdachte en [benadeelde 1] was ten tijde van het steken en het gooien van de riek en, of [benadeelde 1] geraakt had kunnen worden. Evenmin is duidelijk wat de exacte richting was waarin verdachte de riek gooide, hetgeen van belang is nu [benadeelde 1] ontwijkende bewegingen maakte. Tot slot ontbreekt informatie over de plek waar [benadeelde 1] op het lichaam geraakt zou zijn met de riek en of dit tot potentieel zwaar lichamelijk letsel zou hebben kunnen leiden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
De rechtbank is wel van oordeel dat verdachte zich met zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling. [benadeelde 1] heeft verdachte immers horen zeggen dat hij aan de kant moest gaan, omdat hij een medebewoner ging doodsteken. Door hierbij vervolgens op korte afstand stekende bewegingen met de riek richting [benadeelde 1] te maken kon bij [benadeelde 1] de redelijke vrees ontstaan dat hij ernstig letsel zou kunnen oplopen. Het subsidiair tenlastegelegde acht de rechtbank daarom wel wettig en overtuigend bewezen.
02-228907-22
Feit 2
Vaststaat dat verdachte op 10 september 2022 in Tilburg een groot stuk glas naar de politieauto waarin [benadeelde 2] zat heeft gegooid.
Beoordeeld moet worden of verdachte zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan bedreiging tegen het leven gericht en/of zware mishandeling.
De rechtbank is samen met de officier van justitie en de raadsman van oordeel, dat de ten laste gelegde bedreiging van [benadeelde 2] met een misdrijf tegen het leven gericht niet bewezen kan worden. Mede uit het gegeven dat [benadeelde 2] in een gesloten auto zat met een autoruit tussen hem en verdachte in, is de rechtbank van oordeel dat bij [benadeelde 2] daardoor niet de redelijke vrees is ontstaan dat hij het leven zou verliezen.
Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat bij [benadeelde 2] wel de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het gedrag van verdachte, de reactie van [benadeelde 2] hierop en de overige feiten en omstandigheden. Verdachte liep met een groot stuk glas van ongeveer 30 bij 50 cm richting de politieauto waar [benadeelde 2] in zat. Daarbij was verdachte agressief en deze agressie was gericht op [benadeelde 2] . Immers, [benadeelde 2] zag dat verdachte hem recht aankeek met een agressieve blik in zijn ogen toen hij met het stuk glas richting zijn auto kwam gelopen. Terwijl verdachte vervolgens met kracht het stuk glas richting de politieauto gooide waarin [benadeelde 2] zat, bleef verdachte [benadeelde 2] strak aankijken. Verder verklaart [benadeelde 2] dat hij zijn gezicht beschermde met zijn linkerarm en naar rechts dook, omdat [benadeelde 2] in de veronderstelling was dat het grote stuk glas door de ruit van de politieauto zou komen en [benadeelde 2] bang was dat hij ernstig letsel zou kunnen oplopen. Het feit dat dit vervolgens niet is gebeurd, maar de autospiegel werd geraakt en vernield, doet niets af aan de redelijke vrees die bij [benadeelde 2] zou kunnen zijn ontstaan.
Op het verweer van de raadsman dat van politieagenten mag worden verwacht dat zij meer kunnen incasseren dan een normale burger, overweegt de rechtbank dat dit zeker niet geldt in het geval van een bedreiging als deze. Ook aan het incasseringsvermogen van een politieagent zit een grens en deze grens is door het handelen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank overschreden.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande het tenlastegelegde wettig en overtuigend zoals hierna onder 4.4. weergeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-286719-22
1
subsidiair
op 4 november 2022 te Oisterwijk [benadeelde 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend een riek op voornoemde [benadeelde 1] te richten en/of gericht te houden en (vervolgens) met deze riek in de richting van voornoemde [benadeelde 1] te lopen en door met de riek stekende bewegingen te maken in de richting van die [benadeelde 1] en door de riek in de richting van die [benadeelde 1] te gooien.
2
op 4 november 2022 te Oisterwijk opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, die aan [benadeelde 3] , toebehoorde heeft vernield.
3
op 27 september 2022 te Oisterwijk [benadeelde 4] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde 4] met kracht tegen een been, te trappen.
4
op 30 augustus 2022 te Oisterwijk [benadeelde 5] (zijn vader) en een andere persoon (direct en/of indirect) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door berichten te sturen naar de vrouw van voornoemde [benadeelde 5] met daarin de woorden: "Kom dan a mattie, ik blaas je kanker op" en "Neem op of er cobra in je huis. Jij hebt verloren a mattie ik ben fucking Tony Montana say hello to my little griend".
5
op 12 juli 2022 te Oisterwijk [benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een mes op voornoemde [benadeelde 3] te richten en/of gericht te houden en (vervolgens) met dit mes op voornoemde [benadeelde 3] af te lopen en (daarbij) te roepen dat voornoemde [benadeelde 3] weg moest gaan.
02-219932-22
op 31 augustus 2022 te Tilburg opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde 6] (brigadier Eenheid Zeeland-West-Brabant) en [benadeelde 2] (hoofdagent Eenheid Zeeland-West-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hun de woorden toe te voegen: mongool en kanker flikker en kanker wouten.
02-222684-22
op 3 september 2022 te Berkel-Enschot, gemeente Tilburg een scooter (Piaggio Zipp), die aan [benadeelde 7] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
02-228907-22
1
op 10 september 2022 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk ruiten, die aan [benadeelde 8] , toebehoorden heeft vernield.
2
op 10 september 2022 te Tilburg [benadeelde 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door een stuk glas (van ongeveer 50 cm bij 30 cm) in de richting van die [benadeelde 2] te gooien.
3
op 10 september 2022 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een dienstvoertuig, dat aan Politie Zeeland-West-Brabant, toebehoorde heeft beschadigd.
02-238408-22
op 20 september 2022 te Tilburg, opzettelijk en wederrechtelijk meerdere, ruiten van de toegangsdeuren, die aan
deNederlandse Spoorwegen, toebehoorden heeft vernield.
02-243112-22
op 24 september 2022 te Tilburg, opzettelijk ambtenaren, te weten [benadeelde 6] , brigadier bij de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, en [benadeelde 9] , aspirant bij de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door
hende woorden toe te voegen: "kanker idioten".
02-278068-22
1
op 4 augustus 2022 te Tilburg, een scooter ( [kenteken 1] ), die aan [benadeelde 10] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
2
in de periode van 3 augustus 2022 tot en met 4 augustus 2022 te Tilburg, een scooter ( [kenteken 2] ), die aan [benadeelde 11] en/of [benadeelde 12] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.
3
op 4 augustus 2022 te Tilburg, een scooter ( [kenteken 3] ), die aan [benadeelde 13] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
02-330211-22
op 14 september 2022 te Tilburg een iPhone 13 pro, die aan de Mediamarkt ( [adres] ), toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest. Zij houdt er daarbij rekening mee dat de feiten verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend. Ook weegt zij mee dat gebleken is dat verdachte bij [zorgverlener] inmiddels op de juiste plek zit. De door het NIFP geadviseerde interventies kunnen hier worden ingezet al dan niet in combinatie met de rechterlijke machtiging. Hoewel het traject dat verdachte bij [zorgverlener] volgt niet specifiek is gericht op recidivebeperking, hebben de deskundigen toch vertrouwen hierin. Voor een stukje straf naast het voorarrest ziet de officier van justitie geen aanleiding omdat het voorarrest voor verdachte erg zwaar is geweest. In een voorwaardelijke straf al dan niet in combinatie met bijzondere voorwaarden ziet zij evenmin een meerwaarde nu gebleken is dat een dergelijke straf niet alleen slechts een schijnveiligheid betreft maar bij de uitvoering daarvan ook het traject bij [zorgverlener] zal doorkruisen. Gelet op de eis vordert de officier van justitie de opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit voortzetting van het verblijf van verdachte in [zorgverlener] gelet op de stijgende lijn die bij verdachte is te zien. De rechterlijke machtiging biedt daarbij een voldoende en langdurig vangnet. Verder wordt bepleit om geen voorwaardelijke straf meer aan verdachte op te leggen omdat dit weinig meerwaarde heeft. De executie ervan blijkt niet alleen een probleem te zijn maar zou ook ernstig nadeel voor de behandeling opleveren.
Voor de feiten wordt bepleit om geen straf gelijk aan het voorarrest op te leggen maar een lagere. Dit omdat de duur van het voorarrest niet voortkomt uit de ernst van de feiten. Matiging van het onvoorwaardelijke strafdeel is daarnaast ook op zijn plaats vanwege de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op twintigjarige leeftijd in een periode van drie maanden schuldig gemaakt aan zestien strafbare feiten. Dit betroffen mishandelingen, bedreigingen, vernielingen, diefstallen en beledigingen van politieagenten. Verdachte heeft de meeste feiten onder invloed van drank en drugs gepleegd. Deze feiten hebben niet alleen voor financiële schade, overlast en verloedering van een openbare plaats zoals het NS station in Tilburg gezorgd. Maar ook voor veel angst bij de slachtoffers door de grote boosheid en agressie van verdachte, zoals uit hun verklaringen blijkt. Verdachte is kwetsbaar ten gevolge van zijn verstandelijke beperking en zijn antisociale persoonlijkheidstrekken en dit kan omslaan in boosheid en agressie, vooral wanneer verdachte onder invloed is van drank en drugs. Hij kan dan ongeremd boos worden en heeft dan geen respect meer voor de lichamelijke en geestelijke integriteit van andere mensen. Hij schuwt dan ook niet om goederen van anderen te stelen of te vernielen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij kort vóór de bewezen verklaarde feiten een strafbeschikking voor een mishandeling heeft ontvangen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de diverse rapporten die er over verdachte zijn opgemaakt. Zo is er een psychiatrisch rapport opgemaakt door dokter Klerks, psychiater, op 1 mei 2023 en een psychologisch rapport door drs. [psycholoog 1] op 8 mei 2023. De deskundigen concluderen hierin dat er bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking en een stoornis in cannabis- en alcoholgebruik. Volgens de psychiater is er daarnaast ook nog sprake van antisociale persoonlijkheidstrekken en epilepsie. Volgens de deskundigen was deze problematiek ook aanwezig ten tijde van de bewezen verklaarde feiten en zijn deze als gevolg daarvan in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over.
Als gevolg van die problematiek schatten voornoemde deskundigen het recidiverisico hoog in. Over hoe het recidivegevaar moet worden ingeperkt, hebben de deskundigen in voornoemde rapporten aanvankelijk geadviseerd om de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege aan verdachte op te leggen. Naar aanleiding van de plaatsing van verdachte binnen [zorgverlener] in juni 2023 en zijn huidige toestandsbeeld hebben de deskundigen een aanvullend rapport uitgebracht op 4 respectievelijk 6 januari 2024. In dit rapport wordt de inschatting van het recidivegevaar herzien tot matig in de huidige setting. Ook wordt het advies om het recidivegevaar te beperken, herzien. De deskundigen adviseren om het verblijf binnen [zorgverlener] voort te zetten op basis van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf in combinatie met een rechterlijke machtiging. De psycholoog adviseert als bijzondere voorwaarden daarbij ook een aantal interventies. Ter terechtzitting hebben de deskundigen laten weten dat zij zich kunnen vinden in de toelichting van drs. [psycholoog 2] , als psycholoog werkzaam bij [zorgverlener] , en de reclassering over een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden, welke toelichting hieronder is weergegeven.
De reclassering heeft op 8 januari 2024 ook een rapport uitgebracht waarin naar voren komt dat men in het zorgcircuit de mening is toegedaan dat het aanbod van [zorgverlener] past bij het zorgprofiel van verdachte en qua organisatie ook past bij de zorgvraag. Dit in combinatie met de waarborg van de rechterlijke machtiging als dwangmiddel leidt de reclassering, net als voornoemde deskundigen, tot de conclusie dat het tbs-kader momenteel niet passend is. Over een tbs met voorwaarden laat de reclassering weten dat verdachte door zijn problematiek niet in staat is om zich (zelfstandig) hieraan te houden zodat een omzettingsprocedure te verwachten is, zodat ook deze maatregel niet geadviseerd wordt. Verdachte zal gezien zijn problematiek zijn leven lang zorgbehoevend blijven waarbij de inzet van een reclasseringstoezicht onvoldoende toereikend is. Het is niet haalbaar om met tijdelijke reclasseringsinterventies een structurele gedragsverandering te realiseren. De huidige reclasseringsbemoeienis in het kader van het schorsingstoezicht heeft geen meerwaarde omdat het zorgtraject prevaleert boven de reclasseringsbegeleiding, dit ook goed verloopt en via de rechterlijke machtiging ook bij verdachte kan worden afgedwongen.
Ter zitting hebben de reclasseringswerkers toegelicht dat om deze redenen ook niet geadviseerd wordt om verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met bijzondere voorwaarden.
Drs. [psycholoog 2] , hoofdbehandelaar van verdachte bij [zorgverlener] , heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte qua pedagogisch kader en behandeling op zijn plek zit. Er kan hem een behoorlijk perspectief in begeleiding en eventueel afbouw van zorg worden geboden. De verwachting is ook dat met de geboden zorg en begeleiding de uit de problematiek van verdachte voortvloeiende risico’s te hanteren zijn. Over het advies van de deskundigen laat [psycholoog 2] weten dat de geadviseerde interventies binnen het zorgtraject kunnen worden aangeboden, indien dat nodig wordt geacht. De rechterlijke machtiging die inmiddels van kracht is, fungeert daarbij als voldoende vangnet. Een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden kan conflicteren met de uitvoering van het behandeltraject van [zorgverlener] .
De straf
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de problematiek van verdachte en het ontbreken van de juiste zorg in het najaar van 2022 tot een explosie van ernstige strafbare feiten heeft geleid gedurende een periode van enkele maanden. Inmiddels is het 2024 en is het leven van verdachte door de plaatsing bij [zorgverlener] en het krijgen van de juiste zorg zichtbaar veranderd. Hij heeft ook geen strafbare feiten meer gepleegd.
Ter terechtzitting is gebleken dat alle deskundigen van mening zijn dat verdachte voor de beperking van het recidivegevaar op dit moment op de beste plek zit. Ook is door de deskundigen gesteld dat het strafrecht in de vorm van een voorwaardelijke straf met voorwaarden afbreuk zal doen aan het zorgtraject wat op dit moment aan verdachte wordt geboden en bij [zorgverlener] dient te worden voortgezet, gelet op de positieve ontwikkeling die verdachte doormaakt. Gelet op de adviezen van de deskundigen op dit punt, ziet de rechtbank geen aanleiding om in het kader van beperking van recidivegevaar een voorwaardelijk strafdeel met voorwaarden aan verdachte op te leggen.
Alles afwegend volstaat naar het oordeel van de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, waarbij de rechtbank zoals besproken ter zitting net als de officier van justitie en de verdediging uitgaat van 146 dagen voorarrest. Het is niet de bedoeling dat verdachte opnieuw vast komt te zitten. Gelet op de ernst van de feiten en de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS, ziet de rechtbank geen reden tot matiging van het onvoorwaardelijke strafdeel. Met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte is rekening gehouden.

7.De benadeelde partijen

02-228907-22
Feit 1
De benadeelde partij [benadeelde 8] vordert een schadevergoeding van € 3.280,- wegens materiële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot het bedrag van de jaloezieën, te weten € 580,-. Deze schade is voldoende onderbouwd. Ook staat deze schade in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het moment dat de schade is ontstaan, te weten 10 september 2022.
Over de overige gevorderde posten is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag in die zin dat het CJIB de inning ervan zal verzorgen. Gelet op de problematiek van verdachte in combinatie met het traject waarin verdachte zich bevindt, is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het aantal dagen gijzeling op 0 dagen dient te worden vastgesteld.
Feit 2
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 300,- wegens immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Ter onderbouwing van zijn immateriële schade heeft [benadeelde 2] in zijn vordering de voor hem nadelige (psychische) gevolgen van de bedreiging omschreven. De rechtbank concludeert daaruit dat de in artikel 6:106, aanhef onder b, van het Burgerlijk Wetboek, bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ de grondslag voor haar vordering vormt. Degene die zich daarbij op psychische gevolgen beroept, moet in beginsel gegevens aanvoeren waaruit die gevolgen naar objectieve maatstaven blijkt, zoals een verklaring van een deskundige. Zulke gegevens zijn niet overgelegd. De rechtbank is echter van oordeel dat de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Dit betekent dat de aangevoerde immateriële schade in causaal verband staat met het bewezenverklaarde handelen van verdachte en voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank acht een bedrag van € 150,- billijk en wijst de vordering tot dat bedrag toe, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op
10 september 2022 tot de dag der algehele voldoening. Voor het overige wijst zij de vordering af.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag in die zin dat het CJIB de inning ervan zal verzorgen. Gelet op de problematiek van verdachte in combinatie met het traject waarin verdachte zich bevindt, is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het aantal dagen gijzeling op 0 dagen dient te worden vastgesteld.
02-278068-22
Feit 1
De benadeelde partij [benadeelde 10] vordert een schadevergoeding van € 649,- waarvan een bedrag van € 150,- voor immateriële schade en een bedrag van € 499,- voor materiële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
Op grond van de ingediende vordering en de daarbij gevoegde stukken constateert de rechtbank dat de benadeelde partij een hoger bedrag aan materiële schade vordert dan dat uit de stukken blijkt dat dit door haar is geleden. De hoogte van de factuur voor de reparatie van de scooter bedraagt immers € 435,85. Daarnaast is uit voornoemde stukken gebleken dat de verzekeringsmaatschappij schade heeft vergoed voor een bedrag van € 136,85,-. Uit de stukken blijkt overigens niet welke schade dit betreft. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde schade toewijsbaar is tot een bedrag van € 435,85 - € 136,85 = € 299,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 4 augustus 2022 tot de dag der algehele voldoening. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van overige gedeelte van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
In het kader van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank dat artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek de gevallen voorschrijft die een grond geven voor een recht op schadevergoeding voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde immateriële schade niet als een van deze gevallen kan worden aangemerkt. Uit het dossier, de ingediende vordering en de daarbij gevoegde stukken blijkt niet dat verdachte het bewezenverklaarde handelen heeft verricht met het oogmerk om de benadeelde zodanig (immaterieel) nadeel toe te brengen. Evenmin is gebleken dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Voor de grond ‘op andere wijze in zijn persoon aangetast zijn’ is niet aangetoond dat er sprake is van geestelijk letsel dat het meer of minder sterk psychisch onbehagen overstijgt. Deze gevolgen kunnen naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden afgeleid uit de aard en ernst van de normschending.
Nu een wettelijke grondslag ontbreekt, moet de gevorderde immateriële schade worden afgewezen.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag aan materiële schade de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag in die zin dat het CJIB de inning ervan zal verzorgen. Gelet op de problematiek van verdachte in combinatie met het traject waarin verdachte zich bevindt, is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het aantal dagen gijzeling op 0 dagen dient te worden vastgesteld.
02-238408-22
De benadeelde partij [benadeelde 14] NV vordert een schadevergoeding van € 7.510,- voor materiële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op
20 september 2022 tot de dag der algehele voldoening. Weliswaar is de factuur van anderhalve maand later maar de rechtbank acht dit niet zodanig laat dat eraan moet worden getwijfeld of deze factuur op de onderhavige schade ziet. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag aan materiële schade de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag in die zin dat het CJIB de inning ervan zal verzorgen. Uit de wetsgeschiedenis valt namelijk niet af te leiden dat de wetgever bij de schadevergoedingsmaatregel voor ogen heeft gehad, dat slechts natuurlijke personen of in omvang kleine rechtspersonen als slachtoffer van strafbare feiten aanspraak zouden kunnen maken op deze maatregel. Gelet op de problematiek van verdachte in combinatie met het traject waarin verdachte zich bevindt, is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het aantal dagen gijzeling op 0 dagen dient te worden vastgesteld.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 266, 267, 285, 300, 310, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde onder feit 1 van parketnummer
02-286719-22;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-286719-22
feit 1 subsidiair:Bedreiging met zware mishandeling;
feit 2:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 3:Mishandeling;
feit 4:Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 5:Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
02-219932-22
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, meermalen gepleegd;
02-222684-22
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
02-228907-22
feit 1:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 2:Bedreiging met zware mishandeling;
feit 3:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
02-238408-22
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
02-243112-22
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, meermalen gepleegd, meermalen gepleegd;
02-278068-22
feit 1:Diefstal;
feit 2:Diefstal;
feit 3:Diefstal;
02-330211-22
Diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 146 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
02-228907-22
Feit 1
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 8] van
€ 580,-, voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 september 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 8] (parketnummer 02-228907-22, feit 1), € 580,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 september 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
02-228907-22
Feit 2
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 150,-, voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 september 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2] (parketnummer 02-228907-22, feit 2), € 150,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 september 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
02-278068-22
Feit 1
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 10] van € 299,- voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering dat ziet op de materiële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor de gevorderde immateriële schade af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 10] (parketnummer 02-278068-22, feit 1), € 299,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
02-238408-22
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 14] NV van € 7.510,-voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 20 september 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 14] N.V. (parketnummer 02-238408-22), € 7.510,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 20 september 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. D.H. Hamburger, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge en mr. V.C.S. Jurres-Bos, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 januari 2024.
Mrs. Schnitzler-Strijbos, Hamburger en De Jonge zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.