ECLI:NL:RBZWB:2024:4007

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
02/333388-23, 02/268084-23, 02/142850-24 (gev. ttz.) en 20/002674-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling, bedreigingen, en verkeersdelicten met invordering rijbewijs

Op 12 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling, bedreiging van politieambtenaren, en overtredingen van de Wegenverkeerswet. De verdachte, geboren in 1999 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J.J.J. Jansen. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 29 mei 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J. Verschuren, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het rijden met een ingevorderd rijbewijs, het bedreigen van politieambtenaren, en het medeplegen van mishandeling en diefstal met een valse sleutel. De rechtbank achtte de poging tot doodslag niet bewezen, maar wel de poging tot zware mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder ambulante behandeling en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 24 maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn problematiek en eerdere veroordelingen, een hoog recidiverisico vertoonde. De benadeelde partij, [slachtoffer 2], kreeg een schadevergoeding toegewezen van € 906,27, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02/333388-23, 02/268084-23, 02/142850-24 (gev. ttz.) en 20/002674-22 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 12 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd in de PI Middelburg - [locatie] , [adres] ,
raadsvrouw mr. J.J.J. Jansen, advocaat te Kapelle.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 mei 2024, waarbij de officier van justitie mr. J. Verschuren en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging in de zaak met parketnummer 02/333388-23 is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Deze tenlastelegging en de overige tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
(02/333388-23)
1. heeft geprobeerd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
2. zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van twee politieambtenaren door met zijn auto met hoge snelheid op hen af en/of in te rijden;
3. zich schuldig heeft gemaakt aan indirecte mondelinge bedreiging van medewerkers van de politie Zeeland-West-Brabant;
4. opzettelijk ongeveer 1,8 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
5. een personenauto heeft bestuurd en zich zodanig heeft gedragen dat hij de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, dan wel dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt;
6. een personenauto heeft bestuurd, terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd;
(02/268084-23)
1. zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van
[slachtoffer 2] ;
2. zich schuldig heeft gemaakt aan mondelinge bedreiging van [slachtoffer 2] ;
(02/142850-24)
zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal van € 50,- door een bankpas van [slachtoffer 3] (contactloos) te gebruiken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan (feit 5 onder parketnummer 02/333388-23 in de primaire variant), met uitzondering van de onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de onder feit 3 ten laste gelegde bedreiging (parketnummer 02/333388-23). Hij vordert verdachte van die feiten vrij te spreken. Wel acht hij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem onder feit 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder parketnummer 02/333388-23 ten laste gelegde feiten 1 (impliciet primair en impliciet subsidiair), 2 en 3 en de onder parketnummer 02/268084-23 ten laste gelegde feiten 1 en 2. Zij verzoekt verdachte van deze feiten vrij te spreken.
Ten aanzien van de ten laste gelegde poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling en de ten laste gelegde bedreiging van de twee politieagenten voert zij onder meer aan dat het (voorwaardelijk) opzet niet kan worden bewezen. Ten aanzien van de ten laste gelegde woordelijke bedreiging van politiemedewerkers voert zij aan dat het dossier naast de verklaring van [verbalisant 1] geen andere concrete aanwijzing of concreet bewijs bevat dat verdachte de ten laste gelegde bewoordingen heeft geuit. Ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen van mishandeling en de bedreiging van [slachtoffer 2] bestaat er volgens de verdediging te veel onduidelijkheid om tot een bewezenverklaring te komen.
Ten aanzien van de onder parketnummer 02/333388-23 ten laste gelegde feiten 4, 5 primair en 6 en het onder parketnummer 02/142850-24 ten laste gelegde feit refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
(02/333388-23)
Ten aanzien van feit 1
Vaststelling feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 14 december 2023 kreeg de politie een melding van de moeder van verdachte, waarin zij haar zorgen uitte over verdachte. In het telefoongesprek dat [verbalisant 1] naar aanleiding van die melding met haar voerde, uitte zij nogmaals haar zorgen over verdachte en deelde zij mee dat hij levensgevaarlijk rijgedrag in het verkeer vertoont, de politie hem veelvuldig op de huid zit, zijn rijbewijs was ingevorderd en dat hij nu op pad was met zijn auto. In een opvolgend telefoongesprek met [verbalisant 1] deelde zij mee dat verdachte in Burgh-Haamstede reed.
[verbalisant 1] , die het rijbewijs van verdachte eerder die dag had ingevorderd, heeft zich vervolgens samen met [verbalisant 2] , beiden werkzaam bij de politie Zeeland-West-Brabant, richting Burgh-Haamstede begeven.
Zij reden op de Serooskerkseweg en zagen vervolgens de auto van verdachte hen tegemoet rijden. [verbalisant 2] die het dienstvoertuig bestuurde, maakte direct rechtsomkeer, waarna de achtervolging is ingezet. Het voertuig van verdachte reed beduidend harder dan het overige verkeer en het voertuig haalde ter hoogte van de kruising Serooskerkseweg/Stoofweg een ander voertuig rechts in over het voorsorteervak om rechtsaf te gaan, waarna het vol gas door het rode verkeerslicht reed. Vervolgens naderde het voertuig van verdachte de kruising Serooskerkseweg/Delingsdijk, waarbij het de kruising met hoge snelheid overstak. Nadat het dienstvoertuig deze kruising was gepasseerd, reed het dienstvoertuig op de Provinciale weg. Het voertuig van verdachte reed nog steeds met zeer hoge snelheid van het dienstvoertuig vandaan. De teller van het dienstvoertuig stond op dat moment op 200 kilometer per uur. Het voertuig van verdachte kwam vervolgens bij de rotonde met de kruising Boogerdweg/Zwaardweg, waarna het linksaf de Zwaardweg inreed. Zowel het voertuig van verdachte als het dienstvoertuig reden in de richting van de Delingsdijk. Eenmaal bij de Delingsdijk aangekomen, reed het voertuig van verdachte rechtsaf de Delingsdijk op, waarna het dienstvoertuig volgde. Het voertuig van verdachte reed op de Delingsdijk beduidend harder dan het overige verkeer, waarbij het voertuig andere voertuigen inhaalde. Het dienstvoertuig reed op dat moment 200 kilometer per uur. Het voertuig van verdachte sloeg vervolgens ter hoogte van de rotonde Delingsdijk/Groenhilweg linksaf de Groenhilweg in, waarbij het de verkeerde kant van de rotonde nam en direct linksaf sloeg. Vervolgens reed het voertuig van verdachte aan het einde van de Groenhilweg rechtsaf de Dapperweg in en sloeg ter hoogte van de kruising Dapperweg/Grachtweg linksaf de Dapperweg in, waarna het dienstvoertuig volgde. Het voertuig van verdachte sloeg vervolgens ter hoogte van de kruising Dapperweg/Noorddijk rechtsaf de Noorddijk in, waarna het dienstvoertuig volgde.
Toen het voertuig van verdachte eenmaal op de Noorddijk was, reed het in de richting van de Loskade. Voordat de Noorddijk overgaat in de Loskade, is er een T-splitsing. Aan deze T-splitsing grenzen de Noorddijk en de Nieuwe Jachthaven. Het voertuig van verdachte reed op dat moment een doodlopende weg in, waarna het voertuig van verdachte bovenaan de Loskade keerde en terug in de richting van de Noorddijk reed. Het voertuig van verdachte en het dienstvoertuig naderden elkaar. Het voertuig van verdachte kwam weer de Noorddijk oprijden en naderde het dienstvoertuig met hoge snelheid.
Het voertuig van verdachte reed aan de linkerzijde van de Noorddijk en hield niet zoveel mogelijk rechts, waardoor het voertuig van verdachte met hoge snelheid op het dienstvoertuig kwam afgereden. Beide voertuigen reden op de kruising Noorddijk en de Nieuwe Jachthaven en het voertuig van verdachte reed nog steeds aan de linkerzijde van de weg. [verbalisant 2] stuurde vervolgens het dienstvoertuig naar rechts de Nieuwe Jachthaven in om op die wijze een frontale botsing te vermijden. Op dat moment reed het voertuig van verdachte nog steeds aan de linkerzijde van de weg. Het voertuig van verdachte stuurde op het laatste moment toch met een abrupte beweging naar rechts, waarbij het dienstvoertuig net niet in de flank werd geramd. Het voertuig van verdachte reed tijdens deze actie nog steeds met hoge snelheid.
Nadat het voertuig van verdachte het dienstvoertuig op het laatste moment ontweek, reed het voertuig van verdachte weer terug in de richting van de kruising Grachtweg/Noorddijk. Het dienstvoertuig begaf zich ook richting die kruising, maar daar aangekomen zagen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] het voertuig van verdachte niet meer. Zij sloegen rechtsaf in de richting van de Schouwsedijk, een hoge lange dijk met aan beide zijden een sloot die acht meter lager ligt dan de dijk zelf. Vervolgens zagen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] rode achterlichten van een voertuig onder aan de dijk. Het betrof het voertuig van verdachte dat zwaar gehavend was en op de rechterzijde in de sloot lag. Verdachte bleek op de bestuurdersstoel te zitten en [slachtoffer 1] op de bijrijdersstoel.
Tijdens de rit heeft [slachtoffer 1] meerdere keren tegen verdachte gezegd dat hij moest stoppen, maar hij bleef hard rijden.
Poging tot doodslag?
De vraag is hoe de vastgestelde gedragingen door verdachte moeten worden gekwalificeerd. Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Van voorwaardelijk opzet is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. Het moet gaan om een kans die naar ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De rechtbank is gelet op de vaststaande feiten en omstandigheden van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Verdachte zal dan ook van de aan hem impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag worden vrijgesproken.
Poging tot zware mishandeling?
Hoewel een poging tot doodslag niet kan worden bewezen, staat wel vast dat door de gedragingen van verdachte in het verkeer, waardoor het voertuig van verdachte van de dijk af is geraakt en op één zijde in de sloot is beland, de aanmerkelijke kans in het leven is geroepen dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk zou worden toegebracht en dat deze aanmerkelijke kans door verdachte bewust is aanvaard. Verdachte heeft dan ook voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering daarvan niet is voltooid. De aan verdachte impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van de feiten en omstandigheden wordt verwezen naar feit 1.
Voor [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is de situatie, eruit bestaande dat verdachte met een hoge snelheid links bleef rijden, waardoor hij op hen af kwam rijden en het dienstvoertuig net niet heeft geramd door op het laatste moment een uitwijkmanoeuvre te maken, van dien aard geweest dat er bij hen een redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat zij het leven zouden laten. De ten laste gelegde bedreiging is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3
Volgens [verbalisant 1] heeft de moeder van verdachte, toen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op zoek waren naar verdachte, op 14 december 2023 in een telefoongesprek met [verbalisant 1] gezegd dat verdachte in een telefoongesprek op dezelfde dag tegen haar heeft gezegd dat als hij de politie zou tegenkomen, hij de politie kapot zou maken. Dit heeft [verbalisant 1] met [verbalisant 2] gedeeld.
De moeder van verdachte heeft hierover bij de rechter-commissaris verklaard dat zij zich niet kan voorstellen dat zij in het telefoongesprek met [verbalisant 1] heeft gezegd dat verdachte deze bewoordingen heeft geuit. Hij heeft volgens haar op een ander moment wel zijn boosheid geuit over de politie, maar dat was niet die dag. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zijn moeder op 14 december 2023 wel aan de lijn heeft gehad, maar niet de ten laste gelegde bewoordingen heeft geuit.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank weliswaar worden vastgesteld dat de ten laste gelegde bewoordingen de politie op 14 december 2023 hebben bereikt, maar het dossier bevat geen bewijs dat verdachte die bewoordingen ook daadwerkelijk op die dag tegen zijn moeder heeft geuit, zodat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan. De rechtbank zal verdachte dan ook van de ten laste gelegde bedreiging vrijspreken.
Ten aanzien van feit 4
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 1,8 gram cocaïne.
Ten aanzien van feit 5
Ten aanzien van de feiten en omstandigheden wordt verwezen naar feit 1.
Primair is ten laste gelegd dat verdachte artikel 5a, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) heeft overtreden.
De rechtbank moet beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
( a) Schending van verkeersregels
De rechtbank stelt vast dat verdachte meerdere verkeersfouten heeft gemaakt. Hij heeft meerdere keren met een zeer hoge snelheid gereden, hij is door een rood verkeerslicht gereden, hij heeft een voertuig rechts ingehaald en is tegen de verkeersrichting in gereden.
( b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte de verkeersregels in ernstige mate geschonden.
( c) Opzettelijk
Voor een overtreding van artikel 5a WVW moet het opzet van verdachte zowel gericht zijn op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen.
Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de gedragingen van verdachte worden vastgesteld dat er sprake is geweest van opzet, dat zowel was gericht op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Verdachte is op geen enkel moment gestopt met zijn rijgedrag.
( d) Gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat wanneer een bestuurder dergelijk verkeersgedrag vertoont. Gelet op de gedragingen van verdachte - die er klaarblijkelijk op gericht waren om met hoge snelheid en gevaarlijke manoeuvres te ontkomen aan de politie, en waardoor hij uiteindelijk de controle heeft verloren over het voertuig, waarin een bijrijder zat - was gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 6
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het proces-verbaal (in)vordering rijbewijs acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het besturen van een personenauto, terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd.
(02/268084-23)
Ten aanzien van feit 1
Gelet op de aangifte van [slachtoffer 2] en zijn aanvullende verklaring die worden ondersteund door de verklaring van [getuige 1] , en daarnaast de verklaring van verdachte zelf dat hij [slachtoffer 2] heeft geslagen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 2] .
Het door verdachte geschetste scenario dat niet hij, maar [slachtoffer 2] is begonnen met slaan, is niet aannemelijk geworden, nu dit onvoldoende uit het dossier blijkt.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte en de aanvullende verklaring van [slachtoffer 2] voldoende worden ondersteund door de verklaring van [getuige 2] . Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de ten laste gelegde bewoordingen naar [slachtoffer 2] heeft geuit en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan bedreiging.
(02/142850-24)
Gelet op de aangifte van [slachtoffer 3] , de verklaring van [medeverdachte] en de verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander (in dit geval [medeverdachte] ) zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van in totaal € 50,- door een bankpas van [slachtoffer 3] (contactloos) te gebruiken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
(02/333388-23)
1. impliciet subsidiair
op 14 december 2023 in de gemeente Schouwen-Duiveland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- verdachte als bestuurder van een personenauto die [slachtoffer 1] als bijrijder had meegenomen
,terwijl het rijbewijs van verdachte was ingevorderd en hij, verdachte, dus niet mocht rijden
-
meermalen met (zeer) hoge snelheden te rijden en (hierbij) over kruisingen te rijden en
door een rood verkeerslicht te rijden en rechts in te halen en spook te rijden en
(uiteindelijk) zodanig rijgedrag te vertonen
,dat verdachte de door hem bestuurde personenauto niet meer onder controle had en van de weg af is geraakt en in een sloot/beneden aan een dijk is gecrasht/tot stilstand is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 14 december 2023 in de gemeente Schouwen-Duiveland [verbalisant 1] en
[verbalisant 2](beide
nwerkzaam bij de
politie Zeeland
-West
-Brabant) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een personenauto (met hoge snelheid) af te rijden op die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (welke in een herkenbaar dienstvoertuig van de
politie Zeeland
-West
-Brabant zaten);
4.
op 14 december 2023 in de gemeente Schouwen-Duiveland opzettelijk aanwezig heeft gehad, 1,8 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
;
5. primair
op 14 december 2023 in de gemeente Schouwen-Duiveland als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Serooskerkseweg en de Provinciale weg en de Zwaardweg en de Delingsdijk en de Groenhilweg en de Dapperweg en de Noorddijk en de Loskade en de Nieuwe Jachthaven en de Schouwsedijk, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door - terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd als bedoeld in artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 -
meermalen met (zeer) hoge snelheden te rijden en (hierbij) over kruisingen te rijden en door een rood verkeerslicht te rijden en rechts in te halen en over enige afstand spook te rijden,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
6.
op 14 december 2023 in de gemeente Schouwen-Duiveland als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 een op zijn naam gesteld rijbewijs was ingevorderd, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Serooskerkseweg, een motorrijtuig (personenauto), van de categorie of categorieën, waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd;
(02/268084-23)
1.
op 12 oktober 2023 te [plaats 1], gemeente Schouwen-Duiveland tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door in/tegen het gezicht en het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te stoten;
2.
op 12 oktober 2023 te [plaats 1], gemeente Schouwen-Duiveland [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen
:"Nu heb je een probleem, nu ga ik een pistool halen";
(02/142850-24)
op tijdstippen op 3 december 2023 te [plaats 2], gemeente Schouwen-Duiveland en Brouwershaven, gemeente Schouwen-Duiveland , tezamen en in vereniging met een ander geldbedragen van in totaal € 50,-, die aan [slachtoffer 3] toebehoorden
,heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door (telkens) een bankpas, tot welk gebruik hij, verdachte, niet gerechtigd was, (contactloos) te gebruiken
.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie gaat bij zijn strafeis uit van de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Hij vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering in haar rapport van
27 mei 2024 geadviseerd en daarnaast de bijzondere voorwaarden, inhoudende ambulante behandeling, controle op het drugs- en alcoholverbod en het meewerken aan urinecontroles.
Hij vordert daarnaast de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.
Tot slot vordert hij aan verdachte op te leggen een rijontzegging voor de duur van
24 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt in de strafmaat mee te wegen dat er in het advies van de reclassering van 27 mei 2024 onterecht een negatief beeld over verdachte wordt geschetst en er aannames worden gedaan die door de verdediging worden betwist. De voorkeur van verdachte is om geen klinische behandeling te krijgen, maar de kans te krijgen een forse ambulante behandeling te volgen.
Mocht de betreffende zorgverlener van mening zijn dat de ambulante behandeling niet voldoende is en verdachte daarmee niet is geholpen, dan is verdachte bereid zijn medewerking aan een klinische behandeling te verlenen. De verdediging heeft in dat verband verzocht om - naar de rechtbank begrijpt: in het geval de rechtbank twijfels heeft over een ambulante behandeling - het onderzoek te heropenen om klinisch psycholoog
drs. [naam] van Forensisch Maatwerk te laten reageren op het aanvullend
Pro Justitia psychologisch onderzoek met betrekking tot de (on)mogelijkheden van een ambulante behandeling.
Verder verzoekt de verdediging aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het lijkt haar passend om aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf een langere proeftijd te koppelen die zelfs langer mag zijn dan 3 jaar. Afgezien van de klinische behandeling, kan de verdediging zich vinden in het opleggen van de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering in het hiervoor genoemde rapport is geadviseerd en de door de officier van justitie voorgestelde aanvullende bijzondere voorwaarden. Verder is van belang dat de problemen die in het kader van de dagbesteding van verdachte bestaan, kunnen worden opgevangen door de vader van verdachte, waarmee verdachte in het verleden heeft samengewerkt en wat kan worden hervat. De verdediging heeft verder geen bezwaar tegen de gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vertonen van ernstig verkeersgevaarlijk gedrag, waarbij hij opzettelijk meerdere verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden. Met dit verkeersgedrag heeft hij zich ook schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn bijrijder. Ook is hij met hoge snelheid op twee politieagenten afgereden, waardoor hij zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van hen. Ten tijde van het plegen van deze feiten beschikte verdachte niet over een rijbewijs, omdat dit eerder die dag was ingevorderd. Uiteindelijk bleek hij bij zijn aanhouding ook nog 1,8 gram cocaïne bij zich te hebben.
Door het handelen van verdachte heeft hij niet alleen zichzelf, maar ook zijn bijrijder en overige verkeersdeelnemers, waaronder de twee politieagenten, in gevaar gebracht. Gelet op het vertoonde gedrag van verdachte en de schade aan de auto, die door de crash is ontstaan, mag verdachte van geluk spreken dat de schade relatief beperkt is gebleven en er geen zwaargewonde of dodelijke slachtoffers zijn gevallen. Dat de gevolgen niet ernstiger zijn, is niet aan het handelen van verdachte te danken.
Verdachte heeft zich verder samen met anderen schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] , waardoor hij letsel heeft opgelopen en verdachte heeft [slachtoffer 2] bedreigd door naar hem zeer vervelende en nare bewoordingen te uiten. Door de mishandeling heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2] . Dat deze feiten impact hebben gehad op [slachtoffer 2] blijkt eens te meer uit de toelichting bij zijn schadevordering. Verdachte heeft kennelijk niet stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen.
Tot slot heeft verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal met een valse sleutel, door met een bankpas van [slachtoffer 3] een geldbedrag van in totaal € 50,- van haar rekening te pinnen.
Een vervelend feit dat blijkens het dossier negatieve emotionele gevoelens bij [slachtoffer 3] heeft teweeggebracht. Verdachte heeft zich hierom kennelijk niet bekommerd en heeft alleen zijn eigen financiële belangen vooropgesteld.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank houdt verder rekening met het strafblad van verdachte van 17 mei 2024, waaruit blijkt dat hij eerder met justitie in aanraking is geweest en onder meer is veroordeeld wegens een bedreiging, een verkeersfeit en een vermogensdelict.
Aan de veroordeling voor onder meer de bedreiging was een proeftijd gekoppeld die van
31 mei 2023 tot 30 mei 2025 loopt. De rechtbank stelt vast dat verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd ten tijde van die lopende proeftijd. Verdachte is desondanks weer de fout ingegaan. Ook stelt de rechtbank vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank betrekt bij de straftoemeting ook het over verdachte opgemaakte rapport van de psycholoog van 6 mei 2024. Uit dit rapport volgt dat er bij verdachte sprake is van een reeds langer bestaande meervoudige problematiek die wordt gekenmerkt door een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische afweermechanismen, problematisch middelengebruik (cannabisverslaving en gebruik van cocaïne en alcohol) en een disharmonisch intelligentieprofiel met een verbaal begrip op moeilijk lerend niveau en handelingsvaardigheden op een licht verstandelijk beperkt niveau. Deze problematiek was ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Er wordt met name een verband tussen het plegen van de feiten en de antisociale persoonlijkheidsstoornis gezien. Zijn problematisch middelengebruik tijdens het plegen van de feiten versterkte zijn antisociale gedrag en lage frustratietolerantie, waardoor hij impulsiever reageerde en nog moeilijker in staat is geweest om te relativeren en reflecteren op de mogelijke negatieve consequenties van zijn gedrag. Er wordt dan ook geadviseerd om de feiten verdachte in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt die conclusie van de psycholoog over.
Volgens de psycholoog is de kans op recidive van soortgelijke feiten matig tot hoog. Er zijn meerdere klinische risicofactoren die verband houden met de aanwezigheid van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, waardoor riskant, grensoverschrijdend en agressief gedrag (acting-out) verhoogd aanwezig zijn. Alle risicofactoren versterken elkaar en leiden bij verdachte tot het steeds verder wegzakken in zijn problematiek met alle gevolgen van dien. Er zijn onvoldoende beschermende factoren om deze vicieuze cirkel te doorbreken. Ter verlaging van de matige tot hoge recidivekans wordt een klinische behandelstart noodzakelijk gevonden in een forensische behandelinstelling om te werken aan het doorbreken van de vicieuze cirkel. Er zal eerst een klinisch fundament moeten worden gelegd, voordat een ambulant behandeltraject kan worden gestart. De forensisch-klinische behandeling en het vervolgens voortgaan in een ambulant traject met sociaal maatschappelijke begeleiding en een toezicht kan worden opgelegd als bijzondere voorwaarde, in een bij voorkeur zo lang mogelijk durend strafrechtelijk kader. Een behandelduur van minimaal twee jaar met daarna nog uitloop is niet uit te sluiten. Er kan daarom ook worden gedacht aan de inzet van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel voor de waarborging van behandelvoortgang op lange termijn, als verdachte aan het eind van zijn traject nog veel risicovol gedrag laat zien en onvoldoende bereidheid toont om zich aan behandelafspraken te conformeren.
In een aanvullend rapport van 27 mei 2024 heeft de psycholoog het voorgaande bevestigd en is nog het volgende toegevoegd. Een ambulant behandeltraject in een forensische polikliniek wordt onvoldoende efficiënt geacht.
Er is binnen een ambulante behandelvorm te veel ruimte tussen de behandelafspraken voor terugval in negatieve gedragskeuzes, waardoor deze behandelvorm nu als te weinig passend en intensief wordt gezien voor de ernst van de multiproblematiek. In een klinische setting is er veel meer en dagelijks zicht op het functioneren van verdachte waarop de behandelinterventies ook gerichter kunnen worden afgestemd. Verder is een plaatsing in een beschermde woonvorm en een behandeling in een forensische polikliniek niet wenselijk. Een uitstroom van klinische start naar een begeleide woonvorm in combinatie met een ambulante behandeling is weer wel mogelijk en ook het meest wenselijke traject.
Verder slaat de rechtbank acht op het rapport van de reclassering van 27 mei 2024, waarin zij heeft geconcludeerd dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. Het risico op letsel wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog en het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering sluit zich aan bij het advies van de psycholoog. Als aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel wordt opgelegd, dan adviseert de reclassering om als bijzondere voorwaarden op te leggen opname in een zorginstelling, een meldplicht bij de reclassering en een drugs-en alcoholverbod. Nu het bij verdachte ontbreekt aan motivatie voor een klinische behandeling wil de reclassering bij een veroordeling tot een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in overweging geven, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden kunnen worden toegepast na de gevangenisstraf.
Straf
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. Zij zal dan ook aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van het voorarrest waarvan 7 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaar opleggen. Deze deels voorwaardelijke gevangenisstraf benadrukt de ernst van de feiten en vormt een stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (dergelijke) strafbare feiten te plegen en maakt het stellen van bijzondere voorwaarden mogelijk.
De rechtbank ziet aanleiding de door de reclassering geadviseerde voorwaarden aan de voorwaardelijke straf te verbinden, met uitzondering van de klinische opname. Gelet op het feit dat verdachte niet eerder een ambulant behandeltraject in een forensisch kader heeft gevolgd en hij daar in tegenstelling tot een klinisch behandeltraject wel voor openstaat, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de kans moet worden gegeven om een ambulant behandeltraject te volgen. Daarom zal de rechtbank niet de klinische opname, maar de ambulante behandeling (met mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname) als bijzondere voorwaarde opleggen. Dit brengt mee dat de rechtbank geen noodzaak ziet het onderzoek te heropenen, zoals verzocht door de verdediging. Daarnaast ziet zij aanleiding om aan het drugs- en alcoholverbod ook de controle daarop te verbinden. Naast de bijzondere voorwaarden zal ook het reclasseringstoezicht worden opgelegd.
De rechtbank acht een proeftijd van drie jaar nodig, gelet op de aard van de problematiek en de benodigde behandelduur. Daarnaast moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet daarop zal de rechtbank ook bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht daarop dadelijk uitvoerbaar zijn.
Verder zal de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van
24 maanden opleggen. De rechtbank wil hiermee benadrukken dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige feiten gepleegd met zijn personenauto.

7.De benadeelde partij

(02/268084-23)
[slachtoffer 2] (feit 1 en 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 906,27, bestaande uit € 6,27 ter zake van materiële schade en € 900,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Materiële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] . Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade een rechtstreeks gevolg is van de mishandeling en zij acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is door de benadeelde partij voldoende aannemelijk gemaakt, voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden en deze schade is voldoende aannemelijk gemaakt en voldoende onderbouwd. Gebleken is dat de benadeelde partij letsel heeft opgelopen, te weten een kneuzing van een rib en een kneuzing van een oogkas. Het verweer van de verdediging dat de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd en onduidelijk is welk letsel er wordt bedoeld, dat door verdachte zou zijn aangebracht, faalt. De rechtbank heeft immers wettig en overtuigend bewezen verklaard dat verdachte geweldshandelingen heeft verricht tegen het hoofd en het lichaam van de benadeelde partij. Ook is uit de toelichting bij de vordering gebleken welke impact het bewezenverklaarde feit op hem heeft gehad en nog steeds heeft.
De immateriële schade is dan ook een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit, verdachte is daarvoor aansprakelijk en deze schade komt voor vergoeding in aanmerking.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 900,00 billijk en daarom toewijsbaar.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gehele vordering toewijzen.
Wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke veroordeling
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over het toegewezen bedrag toewijzen vanaf 12 oktober 2023.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte feit 1 (de mishandeling) samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen personenauto is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat een aantal van de bewezenverklaarde feiten is begaan met behulp van deze personenauto.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 56 dagen die aan verdachte is opgelegd bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 15 mei 2023 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 47, 57, 63, 285, 300, 302 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 5a, 9, 176, 179 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder parketnummer 02/333388-23 ten laste gelegde
feit 1 impliciet primair en feit 3;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
(02/333388-23)
feit 1 impliciet subsidiair: poging tot zware mishandeling;
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 4: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod;
feit 5 primair: overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 6: overtreding van artikel 9, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
(02/268084-23)
feit 1: medeplegen van mishandeling;
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
(02/142850-24)
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen
goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 14 (veertien) maanden, waarvan
7 (zeven) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich meldt bij GGZ Emergis Middelburg op het adres Vrijlandstraat 33E, 4337 EA Middelburg. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich ambulant laat behandelen door een nader door de reclassering te bepalen zorgverlener. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Indien daartoe aanleiding is, zoals bij een terugval in alcohol- en/of middelengebruik, bij overmatig alcohol- en/of middelengebruik of in geval van ernstige zorgen over het psychische toestandsbeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal,
nadat dit door de rechter is bevolen, de verdachte zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt 7 weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt door middel van urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke van deze controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere en van rechtswege geldende voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Dadelijke uitvoerbaarheid
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke gevangenisstraf verbonden bijzondere voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Bijkomende straf
- veroordeelt verdachte ten aanzien van feiten 1 impliciet subsidiair, 2, 5 primair en 6 (parketnummer 02/333388-23) tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
Benadeelde partij
(02/268084-23)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 906,27, waarvan € 6,27 aan materiële schade en € 900,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2] , € 906,27 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
12 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 18 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart verbeurd het in beslag genomen voorwerp, te weten:
* 1.00 stuks personenauto [kenteken] (omschrijving: PL2000-2023317286-2490726. Voertuig is gecrasht na achtervolging., Wit, merk: Volkswagen, chassisnr: [nummer] , bouwjaar 2016);
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij arrest d.d. 15 mei 2023 door het gerechtshof
’s-Hertogenbosch is opgelegd in de zaak onder parketnummer 20/002674-22
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf voor de duur van 56 (zesenvijftig) dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 juni 2024.
Mr. Mullers is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.