4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
(02/333388-23)
Ten aanzien van feit 1
Vaststelling feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 14 december 2023 kreeg de politie een melding van de moeder van verdachte, waarin zij haar zorgen uitte over verdachte. In het telefoongesprek dat [verbalisant 1] naar aanleiding van die melding met haar voerde, uitte zij nogmaals haar zorgen over verdachte en deelde zij mee dat hij levensgevaarlijk rijgedrag in het verkeer vertoont, de politie hem veelvuldig op de huid zit, zijn rijbewijs was ingevorderd en dat hij nu op pad was met zijn auto. In een opvolgend telefoongesprek met [verbalisant 1] deelde zij mee dat verdachte in Burgh-Haamstede reed.
[verbalisant 1] , die het rijbewijs van verdachte eerder die dag had ingevorderd, heeft zich vervolgens samen met [verbalisant 2] , beiden werkzaam bij de politie Zeeland-West-Brabant, richting Burgh-Haamstede begeven.
Zij reden op de Serooskerkseweg en zagen vervolgens de auto van verdachte hen tegemoet rijden. [verbalisant 2] die het dienstvoertuig bestuurde, maakte direct rechtsomkeer, waarna de achtervolging is ingezet. Het voertuig van verdachte reed beduidend harder dan het overige verkeer en het voertuig haalde ter hoogte van de kruising Serooskerkseweg/Stoofweg een ander voertuig rechts in over het voorsorteervak om rechtsaf te gaan, waarna het vol gas door het rode verkeerslicht reed. Vervolgens naderde het voertuig van verdachte de kruising Serooskerkseweg/Delingsdijk, waarbij het de kruising met hoge snelheid overstak. Nadat het dienstvoertuig deze kruising was gepasseerd, reed het dienstvoertuig op de Provinciale weg. Het voertuig van verdachte reed nog steeds met zeer hoge snelheid van het dienstvoertuig vandaan. De teller van het dienstvoertuig stond op dat moment op 200 kilometer per uur. Het voertuig van verdachte kwam vervolgens bij de rotonde met de kruising Boogerdweg/Zwaardweg, waarna het linksaf de Zwaardweg inreed. Zowel het voertuig van verdachte als het dienstvoertuig reden in de richting van de Delingsdijk. Eenmaal bij de Delingsdijk aangekomen, reed het voertuig van verdachte rechtsaf de Delingsdijk op, waarna het dienstvoertuig volgde. Het voertuig van verdachte reed op de Delingsdijk beduidend harder dan het overige verkeer, waarbij het voertuig andere voertuigen inhaalde. Het dienstvoertuig reed op dat moment 200 kilometer per uur. Het voertuig van verdachte sloeg vervolgens ter hoogte van de rotonde Delingsdijk/Groenhilweg linksaf de Groenhilweg in, waarbij het de verkeerde kant van de rotonde nam en direct linksaf sloeg. Vervolgens reed het voertuig van verdachte aan het einde van de Groenhilweg rechtsaf de Dapperweg in en sloeg ter hoogte van de kruising Dapperweg/Grachtweg linksaf de Dapperweg in, waarna het dienstvoertuig volgde. Het voertuig van verdachte sloeg vervolgens ter hoogte van de kruising Dapperweg/Noorddijk rechtsaf de Noorddijk in, waarna het dienstvoertuig volgde.
Toen het voertuig van verdachte eenmaal op de Noorddijk was, reed het in de richting van de Loskade. Voordat de Noorddijk overgaat in de Loskade, is er een T-splitsing. Aan deze T-splitsing grenzen de Noorddijk en de Nieuwe Jachthaven. Het voertuig van verdachte reed op dat moment een doodlopende weg in, waarna het voertuig van verdachte bovenaan de Loskade keerde en terug in de richting van de Noorddijk reed. Het voertuig van verdachte en het dienstvoertuig naderden elkaar. Het voertuig van verdachte kwam weer de Noorddijk oprijden en naderde het dienstvoertuig met hoge snelheid.
Het voertuig van verdachte reed aan de linkerzijde van de Noorddijk en hield niet zoveel mogelijk rechts, waardoor het voertuig van verdachte met hoge snelheid op het dienstvoertuig kwam afgereden. Beide voertuigen reden op de kruising Noorddijk en de Nieuwe Jachthaven en het voertuig van verdachte reed nog steeds aan de linkerzijde van de weg. [verbalisant 2] stuurde vervolgens het dienstvoertuig naar rechts de Nieuwe Jachthaven in om op die wijze een frontale botsing te vermijden. Op dat moment reed het voertuig van verdachte nog steeds aan de linkerzijde van de weg. Het voertuig van verdachte stuurde op het laatste moment toch met een abrupte beweging naar rechts, waarbij het dienstvoertuig net niet in de flank werd geramd. Het voertuig van verdachte reed tijdens deze actie nog steeds met hoge snelheid.
Nadat het voertuig van verdachte het dienstvoertuig op het laatste moment ontweek, reed het voertuig van verdachte weer terug in de richting van de kruising Grachtweg/Noorddijk. Het dienstvoertuig begaf zich ook richting die kruising, maar daar aangekomen zagen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] het voertuig van verdachte niet meer. Zij sloegen rechtsaf in de richting van de Schouwsedijk, een hoge lange dijk met aan beide zijden een sloot die acht meter lager ligt dan de dijk zelf. Vervolgens zagen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] rode achterlichten van een voertuig onder aan de dijk. Het betrof het voertuig van verdachte dat zwaar gehavend was en op de rechterzijde in de sloot lag. Verdachte bleek op de bestuurdersstoel te zitten en [slachtoffer 1] op de bijrijdersstoel.
Tijdens de rit heeft [slachtoffer 1] meerdere keren tegen verdachte gezegd dat hij moest stoppen, maar hij bleef hard rijden.
Poging tot doodslag?
De vraag is hoe de vastgestelde gedragingen door verdachte moeten worden gekwalificeerd. Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Van voorwaardelijk opzet is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. Het moet gaan om een kans die naar ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De rechtbank is gelet op de vaststaande feiten en omstandigheden van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Verdachte zal dan ook van de aan hem impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag worden vrijgesproken.
Poging tot zware mishandeling?
Hoewel een poging tot doodslag niet kan worden bewezen, staat wel vast dat door de gedragingen van verdachte in het verkeer, waardoor het voertuig van verdachte van de dijk af is geraakt en op één zijde in de sloot is beland, de aanmerkelijke kans in het leven is geroepen dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk zou worden toegebracht en dat deze aanmerkelijke kans door verdachte bewust is aanvaard. Verdachte heeft dan ook voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering daarvan niet is voltooid. De aan verdachte impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van de feiten en omstandigheden wordt verwezen naar feit 1.
Voor [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is de situatie, eruit bestaande dat verdachte met een hoge snelheid links bleef rijden, waardoor hij op hen af kwam rijden en het dienstvoertuig net niet heeft geramd door op het laatste moment een uitwijkmanoeuvre te maken, van dien aard geweest dat er bij hen een redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat zij het leven zouden laten. De ten laste gelegde bedreiging is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3
Volgens [verbalisant 1] heeft de moeder van verdachte, toen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op zoek waren naar verdachte, op 14 december 2023 in een telefoongesprek met [verbalisant 1] gezegd dat verdachte in een telefoongesprek op dezelfde dag tegen haar heeft gezegd dat als hij de politie zou tegenkomen, hij de politie kapot zou maken. Dit heeft [verbalisant 1] met [verbalisant 2] gedeeld.
De moeder van verdachte heeft hierover bij de rechter-commissaris verklaard dat zij zich niet kan voorstellen dat zij in het telefoongesprek met [verbalisant 1] heeft gezegd dat verdachte deze bewoordingen heeft geuit. Hij heeft volgens haar op een ander moment wel zijn boosheid geuit over de politie, maar dat was niet die dag. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zijn moeder op 14 december 2023 wel aan de lijn heeft gehad, maar niet de ten laste gelegde bewoordingen heeft geuit.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank weliswaar worden vastgesteld dat de ten laste gelegde bewoordingen de politie op 14 december 2023 hebben bereikt, maar het dossier bevat geen bewijs dat verdachte die bewoordingen ook daadwerkelijk op die dag tegen zijn moeder heeft geuit, zodat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan. De rechtbank zal verdachte dan ook van de ten laste gelegde bedreiging vrijspreken.
Ten aanzien van feit 4
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 1,8 gram cocaïne.
Ten aanzien van feit 5
Ten aanzien van de feiten en omstandigheden wordt verwezen naar feit 1.
Primair is ten laste gelegd dat verdachte artikel 5a, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) heeft overtreden.
De rechtbank moet beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
( a) Schending van verkeersregels
De rechtbank stelt vast dat verdachte meerdere verkeersfouten heeft gemaakt. Hij heeft meerdere keren met een zeer hoge snelheid gereden, hij is door een rood verkeerslicht gereden, hij heeft een voertuig rechts ingehaald en is tegen de verkeersrichting in gereden.
( b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte de verkeersregels in ernstige mate geschonden.
( c) Opzettelijk
Voor een overtreding van artikel 5a WVW moet het opzet van verdachte zowel gericht zijn op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen.
Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de gedragingen van verdachte worden vastgesteld dat er sprake is geweest van opzet, dat zowel was gericht op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Verdachte is op geen enkel moment gestopt met zijn rijgedrag.
( d) Gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat wanneer een bestuurder dergelijk verkeersgedrag vertoont. Gelet op de gedragingen van verdachte - die er klaarblijkelijk op gericht waren om met hoge snelheid en gevaarlijke manoeuvres te ontkomen aan de politie, en waardoor hij uiteindelijk de controle heeft verloren over het voertuig, waarin een bijrijder zat - was gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 6
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het proces-verbaal (in)vordering rijbewijs acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het besturen van een personenauto, terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd.
Ten aanzien van feit 1
Gelet op de aangifte van [slachtoffer 2] en zijn aanvullende verklaring die worden ondersteund door de verklaring van [getuige 1] , en daarnaast de verklaring van verdachte zelf dat hij [slachtoffer 2] heeft geslagen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 2] .
Het door verdachte geschetste scenario dat niet hij, maar [slachtoffer 2] is begonnen met slaan, is niet aannemelijk geworden, nu dit onvoldoende uit het dossier blijkt.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte en de aanvullende verklaring van [slachtoffer 2] voldoende worden ondersteund door de verklaring van [getuige 2] . Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de ten laste gelegde bewoordingen naar [slachtoffer 2] heeft geuit en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan bedreiging.
(02/142850-24)
Gelet op de aangifte van [slachtoffer 3] , de verklaring van [medeverdachte] en de verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander (in dit geval [medeverdachte] ) zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van in totaal € 50,- door een bankpas van [slachtoffer 3] (contactloos) te gebruiken.