ECLI:NL:RBZWB:2024:4004

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
02-128311-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht en seksueel binnendringen van minderjarige stiefdochter

Op 12 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht en seksueel binnendringen van zijn minderjarige stiefdochter. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 29 mei 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten van seksueel misbruik die zich hebben voorgedaan tussen 2012 en 2015. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer, die consistent en gedetailleerd was, als uitgangspunt moest dienen voor de beoordeling van de feiten. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de feiten 1, 2 en 3, waarbij het bewijs voornamelijk werd geleverd door de verklaring van het slachtoffer en getuigenverklaringen. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van de ontucht in de periode voor 1 januari 2014, maar de rechtbank achtte de overige feiten wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de frequentie van de gepleegde handelingen en de gevolgen voor het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-128311-23
vonnis van de meervoudige kamer van 12 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1968,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. R.T.K. Davidse, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 mei 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 1 december 2012 tot en met [datum] 2014 het lichaam van zijn stiefdochter [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) seksueel is binnengedrongen, terwijl zij toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt;
feit 2: in de periode van [geboortedag 2] 2014 tot en met [datum] 2015 het lichaam van zijn stiefdochter [slachtoffer] seksueel is binnengedrongen, terwijl zij toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt;
feit 3: in de periode van 1 december 2012 tot en met [datum] 2015 met zijn minderjarige stiefdochter [slachtoffer] ontuchtige handelingen heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op de verklaring van [slachtoffer] die in grote mate wordt ondersteund door de verklaring van verdachte. Ten aanzien van de pleegperiode en de frequentie van het seksueel misbruik moet de verklaring van [slachtoffer] als uitgangspunt worden genomen. [slachtoffer] verklaart consistent, haalt duidelijke referentiepunten aan in haar tijdslijn en daarnaast spaart zij zichzelf niet in haar verklaring. Verder wordt haar verklaring ondersteund door getuigenverklaringen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1. Ten aanzien van de pleegperiode en de frequentie van de ontuchtige handelingen zitten grote verschillen tussen de verklaring van verdachte en de verklaring van [slachtoffer] . Volgens verdachte heeft het seksueel contact tussen hem en [slachtoffer] plaatsgevonden in 2015. De verklaring van [slachtoffer] ten aanzien van de pleegperiode lijkt tegenstrijdig en onbetrouwbaar en kan daarom niet worden gebruikt voor het vaststellen van de periode. Naast de verklaring van [slachtoffer] bevat het dossier geen bewijsmiddelen die een langere periode en/of een andere frequentie van de handelingen dan door verdachte is genoemd, ondersteunen. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van feit 1. Ten aanzien van feiten 2 en 3 wordt gelet op het voornoemde eveneens verzocht om verdachte gedeeltelijk vrij te spreken van de periode gelegen voor 1 januari 2015.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1, 2 en 3
Op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waaronder de grotendeels bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte meerdere malen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn stiefdochter [slachtoffer] , die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
De verklaring van [slachtoffer] over de periode en de frequentie waarmee de ontuchtige handelingen plaatsvonden, wijken af van de verklaring die verdachte hierover heeft afgelegd. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] en acht deze betrouwbaar. Zij heeft consistent en consequent verklaard over de aard van de seksuele handelingen en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden. Zij verklaart op wezenlijke punten gedetailleerd, waaruit blijkt dat zij de gebeurtenissen in haar verklaring niet overdrijft, maar wat er is gebeurd juist specifiek probeert te omschrijven. Haar verklaring bevat geen tegenstrijdigheden of onduidelijkheden die de betrouwbaarheid van haar verklaring aantasten. Daar komt bij dat [slachtoffer] zichzelf niet altijd spaart in haar verklaring, waardoor deze authentiek op de rechtbank overkomt. Dit betekent dat de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] als uitgangspunt neemt en haar verklaring ten aanzien van de pleegperiode en de frequentie waarmee de ontuchtige handelingen plaatsvonden volgt.
Ten aanzien van de pleegperiode van het seksueel misbruik stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] niet concreet weet wanneer het misbruik begon. Dat [slachtoffer] zich dit niet meer specifiek weet te herinneren, komt de rechtbank niet vreemd voor gezien de opbouw van de relatie tussen haar en verdachte en gelet op haar jonge leeftijd destijds. [slachtoffer] verklaart echter wel dat de seksuele handelingen begonnen een jaar nadat het gezin naar [plaats] is verhuisd in december 2012. Zij weet ook zeker dat het is begonnen voordat zij naar de middelbare school ging. Verder benoemt zij dat de handelingen vaak plaatsvonden als haar moeder van huis was. Dit past ook bij hetgeen de moeder van [slachtoffer] verklaart, namelijk dat zij vanaf 2014 door haar nieuwe baan vaker een langere tijd van huis was. Daar komt bij dat verdachte ook zelf verklaart dat de seksuele handelingen plaatsvonden op het moment dat de moeder van [slachtoffer] vaker van huis was. Dat de handelingen volgens hem pas begonnen in 2015 is onvoldoende concreet onderbouwd en vindt geen steun in het dossier. De rechtbank bepaalt daarom, uitgaande van de verklaring van [slachtoffer] , als start van de pleegperiode 1 januari 2014 en spreekt verdachte voor feiten 1 en 3 gedeeltelijk vrij van het plegen van ontucht in de periode gelegen voor 1 januari 2014.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
meermalen, in de periode van
1 januari 2014tot en met [datum] 2014 in Nederland, met een kind
dat hijverzorgt en/of opvoedt als behorend tot zijn gezin, te weten [slachtoffer] geboren [geboortedag 2] 2002, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn vingers en penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en zijn penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht;
feit 2
meermalen, in de periode van [geboortedag 2] 2014 tot en met [datum] 2015 in Nederland, met een kind
dat hijverzorgt en/of opvoedt als behorend tot zijn gezin, te weten [slachtoffer] geboren [geboortedag 2] 2002, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn vingers en penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en zijn penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht;
feit 3
meermalen in de periode van
1 januari 2014tot en met [datum] in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2002, bestaande die ontucht hierin dat verdachte de billen en borsten van die [slachtoffer] heeft betast en de vagina, van die [slachtoffer] heeft gelikt en die [slachtoffer] zijn, verdachtes, penis heeft laten betasten.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij het bepalen van de strafmaat moet rekening worden gehouden met het feit dat verdachte geen relevante recidive heeft, het oude feiten betreffen, verdachte vrijwillig is gestart met hulpverlening en hij de fout van zijn handelen inziet. Verzocht wordt om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en het overige deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk aan verdachte op te leggen, al dan niet gecombineerd met een taakstraf. Aan het voorwaardelijk strafdeel kunnen dan de voorwaarden worden verbonden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd, nu verdachte zich kan vinden in het advies van de reclassering en open staat voor hulp en begeleiding. Daarnaast wordt ondanks dat de psycholoog adviseert het tenlastegelegde geheel toe te rekenen, verzocht om verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren en dat mee te laten wegen in de strafmaat. Daartoe is aangevoerd dat het rapport van de psycholoog tegenstrijdigheden bevat en de reclassering wel adviseert om een behandel- of zorgtraject te starten, hetgeen de psycholoog niet adviseert.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich meerdere keren, gedurende een langere periode, schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van zijn stiefdochter. Verdachte heeft daarmee niet alleen een grove inbreuk gemaakt op zowel haar lichamelijke als psychische integriteit, hij heeft ook de normale seksuele en lichamelijke ontwikkeling van [slachtoffer] doorkruist. [slachtoffer] zal moeten leven met het feit dat haar eerste seksuele ervaring met haar stiefvader is geweest. De rechtbank weegt de frequentie waarmee de vergaande seksuele handelingen hebben plaatsvonden in het nadeel van verdachte mee. Daarnaast maakte [slachtoffer] deel uit van het gezin en werd zij door verdachte verzorgd en opgevoed. Er is daarmee sprake van de strafverzwarende grond zoals neergelegd in artikel 248, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Ter zitting heeft verdachte over zijn relatie met [slachtoffer] verklaard dat hij deze op een gegeven moment zag (naar de rechtbank begrijpt) als een min of meer gelijkwaardige relatie, ondanks dat hij zich bewust was van het leeftijdsverschil. Verdachte heeft zich naarmate de periode vorderde in steeds grotere mate laten leiden door zijn eigen behoefte en op die wijze zijn plicht als stiefvader om [slachtoffer] in haar kwetsbare positie de juiste zorg te bieden op ernstige wijze geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van feiten als deze gedurende lange tijd nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Ook bij [slachtoffer] is dat het geval. Uit de door haar ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt welke ernstige en ingrijpende gevolgen het handelen van verdachte op haar leven heeft gehad en nog steeds heeft. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het rapport van [naam] , GZ-psycholoog, van 6 december 2023. Hieruit blijkt dat verdachte lijdt aan een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is er bij verdachte sprake van een depressieve stoornis. Tijdens het tenlastegelegde was er geen sprake van een andere stoornis dan een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Door deze stoornis gaat verdachte uit van zichzelf, heeft hij onvoldoende empathie en is hij zeer gevoelig voor bewondering en aandacht van een ander. Hij werd verliefd op de bewondering die [slachtoffer] voor hem voelde en dit was voor hem niet te weerstaan. Hoewel hij besefte dat hetgeen hij deed mogelijk schadelijk was, liet hij zich hierdoor niet weerhouden. De narcistische persoonlijkheidsstoornis werkte door in zijn gedragskeuzes, maar niet in de mate dat hij niet meer anders had kunnen handelen. De psycholoog adviseert dan ook het tenlastegelegde geheel aan verdachte toe te rekenen. Verder schat de psycholoog het recidiverisico in als laag en wordt er geen behandel- of zorgtraject geadviseerd.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het advies van de reclassering van 23 mei 2024. De reclassering adviseert in aanvulling op hetgeen door de psycholoog is gerapporteerd dat zij het wenselijk acht dat verdachte een groepsbehandeling gaat volgen. Verdachte heeft weliswaar na het uitkomen van de verdenkingen op vrijwillige basis hulp gezocht bij Emergis, maar daar is hem enkel individuele behandeling aangeboden. Hij heeft niet eerder groepsbehandeling gevolgd. De reclassering acht dit wenselijk gelet op de feiten, de problematiek en de houding van verdachte. Zij sluit zich verder aan bij de door de psycholoog vastgestelde diagnostiek. Bij verdachte is sprake van stabiliteit op verschillende leefgebieden, maar deze factoren waren ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Zij schat het risico op recidive daarom in als gemiddeld. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en een contactverbod met [slachtoffer] .
De rechtbank ziet, anders dan de verdediging stelt, geen aanleiding om de conclusies van de psycholoog in twijfel te trekken. De conclusies van de psycholoog vloeien logisch voort uit de onderzoeksbevindingen en de rechtbank kan zich dan ook met het advies van de deskundige ten aanzien van de toerekenbaarheid verenigen. Dat de reclassering anders adviseert over een behandeltraject, is gelegen in de omstandigheid dat verdachte niet eerder groepsbehandeling heeft gevolgd. Dit hoeft naar het oordeel van de rechtbank niet tot een andere conclusie ten aanzien van de toerekenbaarheid te leiden.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat aansluiting gezocht bij straffen die gebruikelijk voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Gelet op de ernst, duur, frequentie en de gevolgen van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk gedeelte van aanzienlijke duur passend en geboden is. De rechtbank ziet gelet hierop geen ruimte om de duur van de gevangenisstraf te beperken tot de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zoals door de verdediging is verzocht. Wel ziet de rechtbank in de persoon van verdachte ruimte en aanleiding om aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Gelet hierop en nu de rechtbank uitgaat van een kortere pleegperiode, zal de rechtbank afwijken van de straf die door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is en zal dit ook aan verdachte opleggen. De rechtbank legt dit voorwaardelijk strafdeel op om verdachte er van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank een proeftijd van twee jaar verbinden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een vergoeding van € 1.987,16 ter zake van materiële schade en € 17.500,- ter zake van immateriële schade.
Uit de bewezenverklaring van de feiten volgt dat verdachte onrechtmatig jegens [slachtoffer] heeft gehandeld, zodat hij gehouden is om de schade die [slachtoffer] als gevolg daarvan lijdt te vergoeden.
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade voldoende is onderbouwd, door de verdediging niet is betwist en een rechtstreeks gevolg is van de strafbare feiten. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook in zijn geheel toewijzen.
Immateriële schade komt op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking indien – onder andere – sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met het bewezenverklaarde handelen een ernstige inbreuk gemaakt op het recht op eerbiediging van de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] . De relevante nadelige gevolgen voor [slachtoffer] liggen naar het oordeel van de rechtbank voorts zo voor de hand dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ ook zonder verdere onderbouwing kan worden aangenomen. Anders dan door de verdediging is aangevoerd, blijkt uit de toelichting voldoende welke gevolgen het handelen van verdachte voor [slachtoffer] heeft gehad.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Ook dit deel van de vordering zal de rechtbank in zijn geheel toewijzen.
De vordering van de benadeelde partij wordt in zijn geheel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf [datum] 2015 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 244, 245, 248 en 249 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd;
feit 2: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd;
feit 3: ontucht plegen met zijn minderjarig stiefkind, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden, waarvan 12 (twaalf) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
* dat verdachte zich laat behandelen door Forensische Zorg Zeeland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na een positieve indicatie en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
* dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met aangeefster [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2002, zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt;
-
voorwaarden daarbijzijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 19.487,16 waarvan € 1.987,16,-- aan materiële schade en € 17.500,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf [datum] 2015 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] (feiten 1 tot en met 3), € 19.487,16,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf [datum] 2015 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 132 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. J. Bergen en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 juni 2024.
Mr. Mullers is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.