ECLI:NL:RBZWB:2024:3995

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
02/301428-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld, poging tot afpersing en verduistering door een jongere met toepassing van jeugdstrafrecht

Op 11 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die werd beschuldigd van diefstal met geweld, poging tot afpersing en verduistering. De zaak werd behandeld op 28 mei 2024, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsvrouw wel. De officier van justitie, mr. H.E. Thijssen-De Haze, presenteerde de aanklacht, die onder andere betrekking had op een incident op 18 november 2022, waarbij de verdachte met geweld een telefoon van slachtoffer 1 heeft gestolen. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van een poging tot afpersing van slachtoffer 2 op 7 oktober 2022 en verduistering van goederen van slachtoffer 3 in juli 2022.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte het bewijs voor feit 1 en feit 2 wettig en overtuigend bewezen, terwijl voor feit 3 de verdachte werd vrijgesproken van diefstal, maar wel schuldig werd bevonden aan verduistering. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 90 dagen, waarvan 86 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 50 uur, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en behandeling. De rechtbank hield rekening met de kwetsbaarheid van de verdachte en de impact van de feiten op de slachtoffers.

De benadeelde partij, slachtoffer 1, vorderde schadevergoeding voor materiële en immateriële schade, waarvan een deel werd toegewezen. Slachtoffer 3 werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De rechtbank benadrukte de pedagogische benadering bij de strafoplegging, gezien de jonge leeftijd van de verdachte en zijn problematiek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/301428-22
vonnis van de meervoudige kamer van 11 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats]
wonende aan [woonadres]
raadsvrouw mr. A.D.M. Kleine Selle, advocaat te Oisterwijk

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 mei 2024. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie,
mr. H.E. Thijssen-De Haze, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: op 18 november 2022 met geweld of bedreiging met geweld een telefoon van [slachtoffer 1] heeft gestolen;
feit 2: op 7 oktober 2022 met geweld of bedreiging met geweld geprobeerd heeft om [slachtoffer 2] af te persen;
feit 3: in de periode van 1 juli 2022 tot en met 4 juli 2022 een bankpas, een paspoort en een OV-chipkaart van [slachtoffer 3] heeft gestolen dan wel dat hij deze goederen heeft verduisterd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een telefoon van [slachtoffer 1] heeft gestolen door een mes op zijn nek te zetten en door hem te duwen, zoals onder feit 1 ten laste is gelegd. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer 1] , de door verbalisanten geconstateerde verkleuring op de nek van [slachtoffer 1] en de (deels) bekennende verklaring van verdachte. Daarnaast acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdacht geprobeerd heeft om [slachtoffer 2] af te persen, zoals onder feit 2 ten laste is gelegd. Zij baseert zich hierbij op de aangifte van [slachtoffer 2] en de bekennende verklaring van verdachte. Verder acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een bankpas, een paspoort en een OV-chipkaart van [slachtoffer 3] heeft verduisterd, zoals onder feit 3 subsidiair ten laste is gelegd. Zij baseert zich hierbij op de aangifte van [slachtoffer 3] , het aantreffen van deze goederen op de kamer van verdachte en zijn bekennende verklaring. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte deze goederen heeft gestolen, zodat hij van de onder feit 3 primair ten laste gelegde diefstal van deze goederen moet worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal met geweld van de telefoon van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft dit feit bekend, behoudens voor wat betreft het gebruik van een mes. Van dit deel van de tenlastelegging dient hij te worden vrijgesproken. De verklaringen van aangever over het gebruik van een mes zijn namelijk niet eenduidig. Daarbij is de verkleuring op de nek van aangever bij zijn eerste verklaring niet gezien en kan deze verkleuring ook door bijvoorbeeld scheren zijn veroorzaakt. Daarnaast is de verdediging van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de onder feit 2 ten laste gelegde afpersing van [slachtoffer 2] . Verdachte heeft dit feit ook bekend. Verder is de verdediging van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde verduistering van een bankpas, een paspoort en een OV-chipkaart van [slachtoffer 3] . Ook dit feit heeft verdachte bekend. Voor de onder feit 3 primair ten laste gelegde diefstal van deze goederen is in het dossier geen bewijs voorhanden. De verdediging verzoekt verdachte hiervan vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2022307303 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 116.
Feit 1
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 1 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie, pagina 25;
- de aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 49.
De rechtbank volgt het betoog van de verdediging dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte een mes op de nek van [slachtoffer 1] heeft gezet. Alleen [slachtoffer 1] heeft hierover verklaard en zijn verklaringen hierover zijn niet eenduidig. Daarbij kan de door de verbalisanten geconstateerde verkleuring op zijn nek ook door iets anders zijn veroorzaakt, bijvoorbeeld door scheren. De rechtbank zal verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrij spreken.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie, pagina 32;
- de aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 100.
Feit 3
Primair:
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat op basis van het procesdossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte een bankpas, een paspoort en een OV-chipkaart van [slachtoffer 3] heeft gestolen. De rechtbank zal verdachte dan ook van de onder 3 primair ten laste gelegde diefstal van deze goederen vrij spreken.
Subsidiair:
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 3 subsidiair een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie, pagina 32;
- de aangifte van [slachtoffer 3] , pagina 111.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 18 november 2022 te [plaats] een telefoon (zwarte Iphone 11) dat aan
[slachtoffer 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [slachtoffer 1] te duwen;
2.
op 7 oktober 2022 te Goirle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag dat toebehoorde aan die [slachtoffer 2] immers heeft hij, verdachte,
-die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Geld, pak nu al het geld, geld geven
nu", en
- tegen een plastic scherm geduwd en geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. Subsidiair:
in de periode van 1 juli 2022 tot en met 4 juli 2022 te Hilvarenbeek, opzettelijk een bankpas en een paspoort en een OV-chipkaart die toebehoorden aan [slachtoffer 3] en welke goederen verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat ten aanzien van verdachte het jeugdstrafrecht moet worden toegepast en dat rekening moet worden gehouden met het overschrijden van de redelijke termijn. Zij vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 90 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 86 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals door Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) zijn geadviseerd. Daarnaast vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen een werkstraf van 100 uren, te vervangen door 50 dagen vervangende jeugddetentie als verdachte de werkstraf niet of niet helemaal zou uitvoeren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Ook de verdediging is van mening dat ten aanzien van verdachte het jeugdstrafrecht moet worden toegepast en dat rekening moet worden gehouden met het overschrijden van de redelijke termijn. Verdachte is bijzonder kwetsbaar gelet op hetgeen hij in zijn leven heeft meegemaakt en de bij hem aanwezige licht verstandelijke beperking. Hij heeft bij het plegen van de feiten impulsief gehandeld, zonder dat hij heeft nagedacht over de gevolgen hiervan voor de slachtoffers. Daarvoor en daarna is hij niet (meer) in aanraking geweest met politie of justitie. De reclassering ziet er nog heil in om aan verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen en hierop toezicht te houden. Verdachte staat hiervoor ook open. De uitvoering hiervan zal dan wel in Groningen moeten plaatsvinden, omdat verdachte daar nu bij zijn vriendin verblijft. De verdediging kan instemmen met de door de officier van justitie gevorderde deels voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden. De door haar gevorderde werkstraf vindt de verdediging te hoog. Hiermee zal verdachte worden overvraagd. De verdediging verzoekt om deze werkstraf te matigen tot een werkstraf van 30 uren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld, een poging tot afpersing en een verduistering. Bij de diefstal met geweld heeft verdachte gereageerd op een advertentie op Marktplaats waarin een iPhone te koop werd aangeboden. Verdachte heeft contact met de verkoper opgenomen en met hem afgesproken dat de koop in de woning van de verkoper zou plaatsvinden. In de woning van de verkoper heeft verdachte echter niet voor de telefoon betaald. Hij heeft de telefoon van tafel gepakt, de verkoper een duw gegeven en is er met de telefoon vandoor gegaan. De poging tot afpersing vond plaats in een cafetaria. Verdachte is de cafetaria binnengekomen, heeft geroepen om geld en daarbij geslagen op plastic schermen die boven de toonbank hingen. Het is bij een poging gebleven, omdat de eigenaar van de cafetaria verdachte probeerde te slaan met een frituurpan en riep dat de politie gebeld zou worden. Bij de verduistering heeft verdachte zich goederen van een ander toegeëigend die hij op een festival had gevonden.
Met name de diefstal met geweld en de poging tot afpersing rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Deze feiten hebben veel impact op de slachtoffers en brengen een gevoel van onveiligheid in de samenleving met zich mee. Het slachtoffer van de diefstal met geweld heeft in zijn schriftelijke slachtofferverklaring aangegeven dat hij door het feit maandenlang niet lekker in zijn vel heeft gezeten. Hij kreeg iedere keer een rotgevoel als er bij zijn woning werd aangebeld. Daarbij heeft hij een aantal maanden minder kunnen werken dan gewoonlijk. Verdachte heeft niet stilgestaan bij de vervelende gevolgen voor de slachtoffers, maar heeft enkel geprobeerd om op een makkelijke manier aan geld te komen.
De persoon van verdachte
Naast de ernst van de feiten heeft de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening gehouden met het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Wel heeft hij op 9 september 2022 van het OM een strafbeschikking gehad in verband met spijbelen. De rechtbank zal hiermee rekening houden in het kader van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Ook heeft de rechtbank bij de strafbepaling rekening gehouden met het rapport van de reclassering van 14 mei 2024. Hierin heeft de reclassering aangegeven dat verdachte een licht verstandelijke beperking heeft en een belast verleden kent. Vanuit zijn problematiek handelt hij impulsief en heeft hij onvoldoende zicht op de impact en consequenties van de keuzes die hij maakt. Verdachte staat sinds september 2022 onder toezicht van de jeugdreclassering van de William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de jeugdreclassering). Hij komt de aan hem opgelegde voorwaarden echter onvoldoende na, waardoor de jeugdreclassering het toezicht retour heeft gemeld. Verdachte heeft sinds augustus 2023 een (steunende) relatie in Groningen en wil zijn leven in die regio opbouwen. De jeugdreclassering ziet ondanks de retourmelding de noodzaak en de mogelijkheden om het toezicht voort te zetten en met verdachte de mogelijkheden voor hulpverlening in Groningen te onderzoeken. De reclassering adviseert om gelet op de jonge leeftijd van verdachte ten tijde van de feiten en de bij hem aanwezige problematiek het jeugdstrafrecht toe te passen. Daarnaast adviseert de reclassering om aan hem een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden dat verdachte meewerkt aan diagnostiek en ambulante behandeling en zich inspant voor het vinden en behouden van dagbesteding, waarbij het toezicht op deze voorwaarden wordt uitgevoerd door de jeugdreclassering. De jeugdreclassering heeft op de zitting aangesloten bij dit advies van de reclassering. Daarbij heeft de jeugdreclassering nog benadrukt dat het bij verdachte niet gaat om niet willen maar om niet kunnen. Verdachte wordt door zijn omgeving maar ook door zichzelf overvraagd. Hieraan zal in de komende periode moeten worden gewerkt.
Gelet op het bepaalde in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht kan de rechtbank ten aanzien van een jongvolwassene die ten tijde van het begaan van het strafbaar feit de leeftijd van achttien jaren doch nog niet die van drieëntwintig jaren heeft bereikt, indien zij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, het jeugdstrafrecht toepassen. De rechtbank constateert dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten achttien jaar oud was. Gelet op hetgeen de reclassering over de persoon van verdachte en de indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht heeft overwogen, ziet de rechtbank in de persoonlijkheid van verdachte aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Dit betekent dat bij de strafoplegging de pedagogische benadering voorop staat.
De straf
Verder houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met het tijdsverloop waarvan sinds het plegen van de feiten sprake is. Dit tijdsverloop is meer geweest dan de voor jeugdigen toegestane 16 maanden en zal daarom leiden tot strafvermindering.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde deels voorwaardelijke jeugddetentie van 90 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 86 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarden dat verdachte meewerkt aan diagnostiek en ambulante behandeling en zich inspant voor het vinden en behouden van dagbesteding passend en geboden is. De rechtbank zal verdachte dan ook deze straf opleggen, waarbij de jeugdreclassering de opdracht wordt gegeven om op de naleving van deze bijzondere voorwaarden toezicht te houden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Daarnaast zal de rechtbank, gelet op de beperkte draagkracht van verdachte en de inzet die hij al zal moeten tonen om zich aan deze bijzondere voorwaarden te houden, een lagere werkstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal volstaan met een werkstraf van 50 uur, te vervangen door 25 dagen jeugddetentie als de werkstraf niet of niet geheel wordt uitgevoerd.

7.De benadeelde partij

Feit 1
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 4.275,- voor feit 1, bestaande uit € 775,- aan materiële schade (inkomstenderving) en € 3.500,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank geheel toewijsbaar. De benadeelde partij heeft deze schade naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd met de verklaring van zijn werkgever. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden, in het bijzonder de omstandigheid dat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte bij dit feit een mes op de nek van de benadeelde partij heeft gezet, en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 500,- billijk. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van zijn vordering niet ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank zal over het toegewezen schadebedrag de wettelijk rente toewijzen, vanaf 18 november 2022 tot aan de dag der voldoening.
Feit 3
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 392,82 aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade voor feit 3.
De rechtbank is van oordeel dat het causaal verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 63, 77a, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312, 317 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 3 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Diefstal, vergezeld of gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
feit 2:Poging tot afpersing;
feit 3 subsidiair:Verduistering;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 90 dagen, waarvan 86 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
* meewerkt aan diagnostiek door Stichting MEE of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering en eventuele behandeling of begeleiding die hieruit voortkomt. De begeleiding/ behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding/ behandeling;
* zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of
vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
van rechtswegegelden hierbij nog de volgende
voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het jeugdreclasseringstoezicht, zijn medewerking verleent aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- geeft opdracht aan de jeugdreclassering van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 50 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
25 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van
€ 1.275,-,waarvan € 775,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 november 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] (feit 1),
€ 1.275,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 november 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 3]niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij
[slachtoffer 3]in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. van Triest, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. D. van Kralingen en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.T.C. Venekamp, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 juni 2024.
Mr. Verschueren is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.