ECLI:NL:RBZWB:2024:3994

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
02/230291-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling tijdens een feest met steekpartij

Op 11 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 september 2022 tijdens een feest in [plaats] een steekpartij heeft veroorzaakt. De verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] te doden door hem met een mes in zijn rug, schouder en arm te steken, en heeft tevens geprobeerd om [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voorbedachten rade handelde, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet had onttrokken aan de situatie en zich had gewapend met een mes. De rechtbank achtte de bewezenverklaring van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/230291-22
vonnis van de meervoudige kamer van 11 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats]
wonende aan [woonadres]
raadsvrouw mr. S.M.E. van Fraaijenhove, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 mei 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1: op 11 september 2022 geprobeerd heeft om [slachtoffer 1] , al dan niet met voorbedachten rade, te doden door hem met een scherp voorwerp te steken dan wel dat hij, al dan niet met voorbedachten rade, aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem met een scherp voorwerp te steken;
Feit 2: op 11 september 2022 geprobeerd heeft om aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel om hem te doden door hem met een scherp voorwerp te steken dan wel dat hij [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem met een scherp voorwerp te steken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Bewezenverklaring en kwalificatie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geprobeerd heeft om [slachtoffer 1] te doden door hem meerdere keren met een mes in zijn rug, schouder en arm te steken en te snijden, zoals (impliciet subsidiair) onder feit 1 primair ten laste is gelegd. Hij baseert zich hierbij op de bekennende verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken en het steek- en snijletsel dat bij [slachtoffer 1] is geconstateerd. Op basis van het procesdossier heeft de officier van justitie niet kunnen vaststellen dat dit letsel door een ander dan verdachte kan zijn veroorzaakt. De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven, zodat verdachte van de (impliciet primair) onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot moord moet worden vrijgesproken. Daarnaast acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geprobeerd heeft om aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes in zijn rug, schouder, arm en hoofd te steken en te snijden, zoals onder feit 2 primair ten laste is gelegd. Hij baseert zich hierbij op de bekennende verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer 2] met een mes heeft gestoken en het steek- en snijletsel dat bij [slachtoffer 2] is geconstateerd. Ook wat dit feit betreft heeft de officier van justitie op basis van het procesdossier niet kunnen vaststellen dat dit letsel door een ander dan verdachte kan zijn veroorzaakt.
Noodweer(exces)
De officier van justitie is van mening dat verdachte mogelijk een geslaagd beroep toekomt op noodweer dan wel noodweerexces. De officier van justitie acht het niet onaannemelijk dat verdachte zichzelf en medeverdachte [medeverdachte] tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft moeten verdedigen en dat hij hierbij niet anders kon dan een mes te gebruiken. Mocht hij hierbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging hebben overschreden, dan acht de officier van justitie het niet onaannemelijk dat hij dit heeft gedaan vanuit een hevige gemoedsbeweging. De officier van justitie verzoekt verdachte daarom ten aanzien van beide feiten te ontslaan van alle rechtsvervolging.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Bewezenverklaring en noodweer
De verdediging is primair van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten, omdat verdachte een geslaagd beroep toekomt op noodweer. Hierdoor komt de wederrechtelijkheid aan de gedragingen te ontvallen en dient vrijspraak te volgen. Verdachte heeft zichzelf en [medeverdachte] immers moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte zag die nacht dat [slachtoffer 2] direct op [medeverdachte] afliep en hem bij de keel pakte. Hierna is [medeverdachte] door [slachtoffer 2] tegen de grond aan geslagen. Ondertussen zag verdachte dat [slachtoffer 1] in een gevechtshouding op hem af kwam en naar hem uithaalde. Verdachte heeft hierop om zichzelf te beschermen met het mes uitgehaald en [slachtoffer 1] gestoken. Daarna zag verdachte dat [slachtoffer 2] [medeverdachte] bij zijn haren pakte en hem een genadeschop in zijn gezicht wilde geven. Om dit te voorkomen heeft verdachte ook [slachtoffer 2] gestoken.
Noodweerexces
Subsidiair is de verdediging van mening dat, mocht verdachte in de verdediging verder zijn gegaan dan mogelijk geboden was, dit is veroorzaakt door een hevige, door de aanranding van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] veroorzaakte, gemoedstoestand. Verdachte was enorm bang en heeft uit pure angst gehandeld om zichzelf en [medeverdachte] tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te beschermen. Aan verdachte komt dan ook subsidiair een geslaagd beroep toe op noodweerexces. De verdediging verzoekt hem in dat geval te ontslaan van alle rechtsvervolging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling feiten
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier vast dat in de nacht van 10 op 11 september 2022 verdachte en [medeverdachte] aanwezig waren op het feestje van [naam 1] in [plaats] . Gedurende dit feest zijn via snapchat dreigberichten gestuurd aan de zus van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] is vervolgens na middernacht samen met zijn zus en twee vrienden verhaal gaan halen op dit feestje. Hierbij is over en weer tegen elkaar geschreeuwd. De vader van [naam 1] heeft [slachtoffer 1] , zijn zus en zijn vrienden weggestuurd. Niet lang daarna werd op het feestje op een app gezien dat de zus weer onderweg was naar het feestje. Verdachte heeft toen een mes en een wapenstok uit zijn auto gehaald en [medeverdachte] heeft een schroevendraaier uit zijn auto gehaald. Samen met [naam 2] hebben zij de zus en eventuele anderen opgewacht. De zus was dit keer in gezelschap van, onder andere, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de stiefvader van de zus en [slachtoffer 1] . Direct na aankomst bij de feestlocatie heeft [slachtoffer 2] [medeverdachte] bij zijn keel gepakt en hem geslagen. Zij zijn vervolgens op de grond terecht gekomen, waarbij [medeverdachte] onder [slachtoffer 2] kwam te liggen. Hierbij heeft [slachtoffer 2] knieletsel opgelopen. [slachtoffer 2] bleef [medeverdachte] slaan, daarom beschermde [medeverdachte] zijn hoofd met zijn handen. [slachtoffer 1] heeft [naam 2] geslagen toen die naar [slachtoffer 2] toe liep. Hierna is [slachtoffer 1] bovenop [slachtoffer 2] en [medeverdachte] gesprongen en ging het vechten door. Alle betrokkenen verklaren over een chaotische situatie. Na een tijdje merkte [slachtoffer 1] dat hij zijn arm niet meer kon bewegen en bleek hij te zijn gestoken. Ook [slachtoffer 2] bleek te zijn gestoken.
Verdachte heeft bekend dat hij zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] meerdere keren met een mes heeft gestoken en gesneden. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat die nacht iemand anders [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met een mes of een ander scherp voorwerp heeft gestoken en/of gesneden. [medeverdachte] heeft ontkend dat hij [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] met een schroevendraaier of een ander scherp voorwerp heeft gestoken. [medeverdachte] heeft wel een schroevendraaier in zijn handen gehad voordat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de confrontatie met hem aangingen. Deze schroevendraaier heeft hij blijkens zijn verklaring aan de vader van [naam 1] afgegeven, dit was al voordat [slachtoffer 2] hem bij zijn keel pakte. De vader van [naam 1] heeft bevestigd dat hij de schroevendraaier van [medeverdachte] heeft afgepakt en deze achter de deur van de schuur heeft gegooid. Daar is later een schroevendraaier door de politie aangetroffen. Voorts past het letsel bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] meer bij het gebruik van een mes dan een schroevendraaier.
Bij [slachtoffer 1] zijn op 11 september 2022 door de eerste hulparts verschillende verwondingen geconstateerd. Door de arts is rechterarm net boven de elleboog een diepe snijverwonding van circa 5 centimeter met zenuwuitval van de hand geconstateerd, aan de rechterzijde op de rug een 12 (centimeter) diepe snijverwonding waarbij de ribben zichtbaar zijn, 4 steekverwondingen in de rug en drie diepe snijverwondingen in de rechterschouder. Bij [slachtoffer 2] zijn op 11 september 2022 door de eerste hulparts vier steek/snijwonden op de rug, een steekwond op de rechterbovenarm, een laceratie (weefselverscheuring) op de behaarde hoofdhuid en op de rechterschouder geconstateerd.
Feit 1 primair
De vraag die moet worden beantwoord is of het handelen van verdachte richting [slachtoffer 1] gekwalificeerd kan worden als een poging tot moord (impliciet primair onder feit 1 primair) of een poging tot doodslag (impliciet subsidiair onder feit 1 primair) op [slachtoffer 1] . Daartoe moet worden vastgesteld of verdachte na rustig en kalm beraad of anderszins het opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] .
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte na rustig en kalm beraad het opzet had om [slachtoffer 1] te doden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de (impliciet primair) onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot moord. Uit het dossier blijkt evenmin dat verdachte vol opzet had om [slachtoffer 1] te doden. Niet is komen vast te staan dat de verdachte de gevolgen van zijn handelen uitdrukkelijk heeft gewild en heeft kunnen overzien. Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Voor voorwaardelijk opzet geldt dat sprake moet zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op het gevolg van zijn handelen.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte [slachtoffer 1] een behoorlijk aantal keren met een mes in zijn rug, schouder en arm heeft gestoken. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een aanmerkelijk kans dat aangever door met name de steekwond op zijn rug zou komen te overlijden en dat deze kans voor verdachte voorzienbaar was. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam meerdere vitale organen, zoals de longen, longblaasjes en het bloedvatenstelsel, bevinden. Daarnaast zijn de verwondingen die verdachte [slachtoffer 1] heeft toegebracht dermate diep dat er met kracht moet zijn gestoken. [slachtoffer 1] heeft in zijn rug een 12 cm diepe snijverwonding opgelopen waarbij de ribben zichtbaar waren. Ook de wonden in zijn schouder/bovenarm worden omschreven als diep. Bij één van deze verwondingen zijn een pees en een zenuwbaan geraakt.
De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde, de confrontatie heeft opgezocht door met een mes op beide – ongewapende - slachtoffers in te steken. Door onder voornoemde omstandigheden het slachtoffer met een mes diep in de rug te steken is de rechtbank van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geprobeerd heeft om [slachtoffer 1] te doden, zoals (impliciet subsidiair) onder feit 1 primair ten laste is gelegd. De verdediging heeft wat deze kwalificatie betreft ook geen verweer gevoerd.
Feit 2 primair
Uit het dossier blijkt evenmin dat verdachte het vol opzet had om aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ook wat [slachtoffer 2] betreft, kan er echter sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door [slachtoffer 2] een behoorlijk aantal keren met een mes in zijn rug, schouder, arm en hoofd te steken en te snijden de aanmerkelijke kans op het hem toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geprobeerd heeft om [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zoals onder 2 primair ten laste is gelegd. Ook wat deze kwalificatie betreft, heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
Noodweer(exces)
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. Naar de mening van de verdediging zal verdachte bij een geslaagd beroep op noodweer moeten worden vrijgesproken van de feiten.
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. Indien de grenzen van de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding worden overschreden, kan sprake zijn van noodweerexces. De overschrijding van grenzen dient dan wel het onmiddellijk gevolg te zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging door de aanrander veroorzaakt.
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier vast dat verdachte op het moment dat hij er achter kwam dat de zus van [slachtoffer 1] voor een tweede keer onderweg naar het feestje was, naar zijn auto is gelopen om een mes te pakken. Bewapend met dit mes heeft hij, samen met anderen, de latere slachtoffers opgewacht.
Volgens de Hoge Raad kan niet van een noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding worden gesproken, indien degene die zich verdedigt zich aan de (dreigende) (zich herhalende) aanranding had kunnen en moeten onttrekken.
Verdachte wist via een app waarop zij te volgen was dat de zus van [slachtoffer 1] in een auto weer onderweg was naar het feest terwijl er zich al eerder een dreigende situatie met deze zus en haar gezelschap had voorgedaan die avond. Verdachte wist op dat moment niet wie er met de zus mee zouden komen. Op dat moment kiest verdachte ervoor zich te bewapenen en degenen die naar hem onderweg waren op te wachten. Door hen op te wachten, bewapend met een mes, heeft verdachte de bewuste keuze genomen om te bezien of de dreiging van een wederrechtelijke aanranding zich zou verwezenlijken. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte op dat moment echter een andere keuze moeten maken. Er was immers op dat moment sprake van een eenvoudige, verstandige en voor de hand liggende vluchtmogelijkheid voor hem. Hij had, bijvoorbeeld, in zijn auto kunnen gaan zitten en deze op slot kunnen doen, de woning van [naam 1] binnen kunnen gaan dan wel te voet er vandoor kunnen gaan. Zo zijn [naam 1] en zijn vriendin op dat moment de woning van de vader van [naam 1] binnengegaan. Van verdachte had dus mogen worden verwacht dat hij zich aan de situatie had onttrokken. Alleen al door dit niet te doen, komt hem geen geslaagd beroep toe op noodweer. Verdachte heeft zich echter niet alleen niet onttrokken, hij heeft zich bewapend en heeft zo, samen met zijn maten, afgewacht wat er ging gebeuren. Ook daarom komt hem geen geslaagd beroep toe op noodweer. Hierdoor heeft hij zichzelf immers in de situatie gebracht dat er – wellicht – zou worden gevochten en hij zijn mes zou gaan gebruiken.
Daarnaast heeft verdachte niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van hemzelf of [medeverdachte] . Zijn verklaring dat [slachtoffer 1] in een gevechtshouding op hem af kwam gelopen en naar hem uithaalde, wordt niet door andere bewijsmiddelen ondersteund. [slachtoffer 1] lijkt zich blijkens het procesdossier ook enkel op [naam 2] en [medeverdachte] te hebben gericht. [slachtoffer 2] en [medeverdachte] waren met elkaar in gevecht en op de grond terechtgekomen. De verklaring van verdachte dat [slachtoffer 2] vervolgens [medeverdachte] bij zijn haren pakte en hem een genadeschop in zijn gezicht wilde geven, wordt evenmin door andere bewijsmiddelen ondersteund. Ook [medeverdachte] zelf verklaart hier niet over. De rechtbank acht dat deel van de verklaring van verdachte zelfs onaannemelijk gelet op het ernstige knieletsel dat [slachtoffer 2] bij zijn val opliep. Door dit letsel is het niet aannemelijk dat [slachtoffer 2] vervolgens opstond om [medeverdachte] een genadeschop te gaan geven.
Ook vanwege het voorgaande kan verdachte zich niet beroepen op noodweer.
Zelfs indien het handelen van de beide slachtoffers wel zou kunnen worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte dan wel [medeverdachte] , staat de reactie van verdachte hierop naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijke verhouding tot die aanval. Verdachte heeft de beide slachtoffers vele keren met een mes gestoken en gesneden, terwijl de slachtoffers niet bewapend waren en enkel vochten met hun handen en vuisten. Uit niets blijkt dat ook verdachte geen minder vergaande middelen ter beschikking stonden dan gebruikmaking van het mes. Verdachte had bijvoorbeeld het mes dat hij om zijn nek droeg kunnen laten hangen en zich aldus met de blote hand kunnen mengen in het gevecht. Door zijn mes te gebruiken heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden en kan het beroep op noodweer evenmin slagen.
Nu de rechtbank op grond van meerdere omstandigheden heeft geoordeeld dat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer, kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte onder invloed van een hevige gemoedsbeweging te ver is gegaan in de voor hem noodzakelijke verdediging. Dit brengt met zich mee dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair:
op 11 september 2022 te [plaats] , gemeente Zundert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer 1] met een mes in zijn rug en schouder en arm heeft gestoken
en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primair:
op 11 september 2022 te [plaats] , gemeente Zundert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 2] met een mes in zijn rug en schouder en arm en hoofd heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het oordeel van de rechtbank
Zoals onder 4.3 is gemotiveerd, volgt de rechtbank het beroep van verdachte op noodweer dan wel noodweerexces niet. Er zijn (verder) geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat (verder) niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om verdachte ten aanzien van beide feiten te ontslaan van alle rechtsvervolging. Hij heeft daarom geen strafeis geformuleerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om in het geval het beroep op noodweer dan wel noodweerexces niet slaagt, het jeugdstrafrecht toe te passen zoals door de reclassering is geadviseerd. Daarnaast verzoekt de verdediging om bij de strafbepaling rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals onder andere beschreven in het reclasseringsrapport. Ook verzoekt de verdediging rekening te houden met een grote mate van eigen schuld bij de slachtoffers. Al met al verzoekt de verdediging om, indien de rechtbank komt tot het opleggen van een straf, te volstaan met een beperkte voorwaardelijke werkstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden en om aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door deze slachtoffers meerdere keren met een mes te steken en te snijden. De aanleiding hiervan waren dreigende snapchatberichten aan de zus c.q. stiefdochter van de slachtoffers. Nadat [slachtoffer 1] op het feestje bij verdachte en zijn vrienden hierover verhaal had gehaald, is hij niet lang daarna samen met [slachtoffer 2] naar dit feestje teruggekeerd. Verdachte heeft kort hiervoor een mes uit zijn auto gepakt en daarmee de slachtoffers opgewacht. De slachtoffers zijn bij aankomst op het feestje direct de confrontatie met [medeverdachte] en [naam 2] aangegaan en hebben hen geslagen. [medeverdachte] is daarbij ook gewond geraakt. De slachtoffers hebben bij het gevecht echter geen wapens gebruikt. Verdachte heeft dit wel gedaan. Hij heeft de slachtoffers vele keren met een mes gestoken en gesneden.
In de nacht van 11 september 2022 zijn veel verkeerde beslissingen genomen, niet alleen aan de zijde van verdachte maar ook aan de zijde van de slachtoffers. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] besluiten immers midden in de nacht na het nuttigen van alcohol de confrontatie op te zoeken met verdachte en [medeverdachte] na het uiten van bedreigingen aan hun stiefdochter c.q. zus. Dat een jongeman als [slachtoffer 1] zich hierbij te veel door zijn emoties heeft laten leiden, is wellicht nog enigszins voorstelbaar, maar [slachtoffer 2] had als (stief)vader verstandiger moeten zijn. Daarna neemt verdachte de verkeerde beslissing om de latere slachtoffers bewapend met een mes op te wachten, met alle vreselijke gevolgen van dien.
Zoals de rechtbank vaker ziet, leidt bezit van een mes ook tot gebruik van een mes. Dit gebruik van een mes door verdachte heeft grote gevolgen voor de slachtoffers gehad. Zoals blijkt uit het tijdens de zitting uitgeoefende spreekrecht van de moeder van [slachtoffer 1] , tevens de partner van [slachtoffer 2] , zijn de levens van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voorgoed veranderd. Door de littekens die zij aan de steek- en snijverwondingen hebben overgehouden denken zij noodgedwongen elke dag aan hetgeen die nacht is gebeurd. [slachtoffer 1] heeft hieraan ook een blijvende beperking aan zijn hand overgehouden, waardoor hij zijn droom om marinier of commando te worden heeft moeten laten varen. Niet alleen de slachtoffers, maar hun hele gezin lijdt nog steeds onder wat verdachte de slachtoffers die nacht heeft aangedaan.
De rechtbank neemt verdachte zijn handelen en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers (en hun gezin) zeer kwalijk. Hij heeft zeer ernstige strafbare feiten begaan. Gezien het letsel mogen verdachte en de slachtoffers van geluk spreken dat het niet (nog) erger voor de slachtoffers is afgelopen.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Naast de ernst van de feiten houdt de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening met het blanco strafblad van verdachte.
Ook houdt de rechtbank hierbij rekening met de rapporten van de reclassering van 14 september 2022 en 21 mei 2024 die over verdachte zijn opgemaakt. De reclassering heeft hierin aangegeven dat ten tijde van de onderhavige feiten mogelijk sprake was van een impulsdoorbraak, waarbij verdachte uit een defensieve reactie heeft gehandeld om zijn vriend te beschermen. Daarnaast was verdachte ten tijde van de feiten onder invloed van alcohol waardoor, gelet op het ontregelende karakter van dit middel, de reclassering dit leefgebied als een delict gerelateerde factor beschouwt. Verder komen er geen aanwijzingen naar voren die duiden op een negatief sociaal netwerk of middelen- en/of agressieproblematiek. Wel wordt duidelijk dat verdachte, ondanks het ontbreken van een diagnose, mogelijk kampt met een beneden gemiddeld intelligentieniveau en hij zichtbaar moeite heeft met het verwerken van deze feiten. Het is positief dat verdachte hiervoor de weg naar de vrijwillige hulpverlening heeft gezocht. De therapie kan echter pas starten als de onderhavige strafzaak is afgerond. Op de overige leefgebieden neemt de reclassering voldoende stabiliteit waar. Verdachte woont in bij zijn ouders en verkrijgt met zijn werk als vrachtwagenchauffeur voldoende inkomsten om van rond te komen. De reclassering schat het risico op recidive als laag in. Mede gelet hierop en het ontbreken van problemen op de leefgebieden, ziet de reclassering geen reden om hulpverlening gericht op gedragsverandering te adviseren. De reclassering blijft in het rapport van 21 mei 2024 bij het in het rapport van 14 september 2022 gegeven advies om het jeugdstrafrecht toe te passen. Als zwaartepunt hierbij geldt dat er signalen naar voren zijn gekomen dat verdachte functioneert op een beneden gemiddeld niveau, hij ontvankelijk is voor pedagogische beïnvloeding en een groepsgericht leefklimaat wenselijk voor hem is zoals in een justitiële jeugdinstelling wordt beoogd. De reclassering adviseert om een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Interventies of toezicht vindt de reclassering niet nodig. Er zijn verder geen contra-indicaties voor het opleggen van een gevangenisstraf, taakstraf of een geldboete.
De straf
De rechtbank kan op basis van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht ten aanzien van de jongvolwassene die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, toepassing geven aan het jeugdstrafrecht. Toepassing van het strafrecht voor volwassenen is echter ook bij die leeftijdscategorie het uitgangspunt.
Anders dan de reclassering vindt de rechtbank geen grond in de persoonlijkheid van verdachte (noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan) om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. De reclassering heeft in haar rapport onvoldoende onderbouwd waarom het jeugdstrafrecht zou moeten worden toegepast. Het feit dat verdachte 21 jaar oud was ten tijde van de feiten en wellicht op beneden gemiddeld niveau functioneert, maakt niet dat er voldaan is aan de wegingscriteria voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Ook is de stelling dat verdachte open zou staan voor pedagogische beïnvloeding niet nader onderbouwd. Dit klemt te meer nu de reclassering vindt dat een interventie of toezicht niet nodig zou zijn voor verdachte. De rechtbank zal dan ook toepassing geven aan het volwassenstrafrecht.
Ondanks het uitblijven van de toepassing van het jeugdstrafrecht, zal de rechtbank bij het bepalen van de straf wel nadrukkelijk rekening houden met de jeugdige leeftijd van verdachte. De rechtbank houdt voorts in strafverminderende zin rekening met de volgende omstandigheden. Verdachte is niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld en hij heeft zijn leven op orde. Voorts heeft de rechtbank op basis van het dossier en hetgeen ter zitting is verklaard, de indruk gekregen dat het een, ook voor verdachte, volledig uit de hand gelopen avond betreft en dat verdachte niet met een vooropgezet plan heeft gehandeld. Voorts is al omschreven dat er ook sprake is van mate van eigen schuld aan de zijde van de slachtoffers. Tot slot neemt de rechtbank ook de proceshouding van verdachte mee. Op zitting lijkt verdachte zich bewust te zijn van het leed dat hij heeft veroorzaakt met zijn handelen. Hij was zichtbaar emotioneel waaruit kan worden afgeleid dat ook hij zeer aangedaan is door het incident.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden is. De rechtbank ziet gelet op de ernst van de feiten geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank in de eerder geschetste omstandigheden aanleiding om de helft van deze straf voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank zal dan ook aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 44.026,41 voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De verdediging (als ook de rechtbank) is pas zeer laat in het bezit gesteld van de vordering van [slachtoffer 1] en nog later van de onderbouwing hiervan. De verdediging is hierdoor niet in staat geweest om op een gedegen manier verweer tegen deze vordering te voeren. De verdediging alsnog in de gelegenheid stellen om dit te doen, zou veel tijd kosten. Een goede beoordeling van de vordering vraagt voorts nader onderzoek naar de mate van eigen schuld. Uit het dossier blijkt immers dat [slachtoffer 1] die nacht zelf de confrontatie heeft opgezocht, waardoor de aan hem toegebrachte schade deels door zijn eigen schuld is ontstaan. Daarnaast heeft [slachtoffer 1] blijvend letsel opgelopen aan zijn hand, hetgeen zijn mogelijkheden om een beroep uit te oefenen beperkt. Ook deze schade is moeilijk vast te stellen. Ook dit vraagt nader onderzoek. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in deze vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 16.540,12 voor feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van deze vordering eveneens een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De verdediging (als ook de rechtbank) is ook pas zeer laat in het bezit gesteld van de vordering van [slachtoffer 2] en nog later van de onderbouwing hiervan. De verdediging is hierdoor niet in staat geweest om op een gedegen manier verweer tegen deze vordering te voeren. Het zou veel tijd kosten om de verdediging alsnog in de gelegenheid te stellen dit te doen. Daarbij heeft ook [slachtoffer 2] zelf de confrontatie gezocht, waardoor de aan hem toegebrachte schade deels door zijn eigen schuld is ontstaan. De beoordeling daarvan zou een grote belasting voor de strafzaak vormen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in deze vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de impliciet primair onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot moord;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:Poging tot doodslag
feit 2 primair:Poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 1]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij
[slachtoffer 1]in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij
[slachtoffer 2]in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. D. van Kralingen en
mr. A.R. van Triest, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.T.C. Venekamp, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 juni 2024.
Mr. K. Verschueren is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.