4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling feiten
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier vast dat in de nacht van 10 op 11 september 2022 verdachte en [medeverdachte] aanwezig waren op het feestje van [naam 1] in [plaats] . Gedurende dit feest zijn via snapchat dreigberichten gestuurd aan de zus van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] is vervolgens na middernacht samen met zijn zus en twee vrienden verhaal gaan halen op dit feestje. Hierbij is over en weer tegen elkaar geschreeuwd. De vader van [naam 1] heeft [slachtoffer 1] , zijn zus en zijn vrienden weggestuurd. Niet lang daarna werd op het feestje op een app gezien dat de zus weer onderweg was naar het feestje. Verdachte heeft toen een mes en een wapenstok uit zijn auto gehaald en [medeverdachte] heeft een schroevendraaier uit zijn auto gehaald. Samen met [naam 2] hebben zij de zus en eventuele anderen opgewacht. De zus was dit keer in gezelschap van, onder andere, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de stiefvader van de zus en [slachtoffer 1] . Direct na aankomst bij de feestlocatie heeft [slachtoffer 2] [medeverdachte] bij zijn keel gepakt en hem geslagen. Zij zijn vervolgens op de grond terecht gekomen, waarbij [medeverdachte] onder [slachtoffer 2] kwam te liggen. Hierbij heeft [slachtoffer 2] knieletsel opgelopen. [slachtoffer 2] bleef [medeverdachte] slaan, daarom beschermde [medeverdachte] zijn hoofd met zijn handen. [slachtoffer 1] heeft [naam 2] geslagen toen die naar [slachtoffer 2] toe liep. Hierna is [slachtoffer 1] bovenop [slachtoffer 2] en [medeverdachte] gesprongen en ging het vechten door. Alle betrokkenen verklaren over een chaotische situatie. Na een tijdje merkte [slachtoffer 1] dat hij zijn arm niet meer kon bewegen en bleek hij te zijn gestoken. Ook [slachtoffer 2] bleek te zijn gestoken.
Verdachte heeft bekend dat hij zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] meerdere keren met een mes heeft gestoken en gesneden. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat die nacht iemand anders [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met een mes of een ander scherp voorwerp heeft gestoken en/of gesneden. [medeverdachte] heeft ontkend dat hij [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] met een schroevendraaier of een ander scherp voorwerp heeft gestoken. [medeverdachte] heeft wel een schroevendraaier in zijn handen gehad voordat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de confrontatie met hem aangingen. Deze schroevendraaier heeft hij blijkens zijn verklaring aan de vader van [naam 1] afgegeven, dit was al voordat [slachtoffer 2] hem bij zijn keel pakte. De vader van [naam 1] heeft bevestigd dat hij de schroevendraaier van [medeverdachte] heeft afgepakt en deze achter de deur van de schuur heeft gegooid. Daar is later een schroevendraaier door de politie aangetroffen. Voorts past het letsel bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] meer bij het gebruik van een mes dan een schroevendraaier.
Bij [slachtoffer 1] zijn op 11 september 2022 door de eerste hulparts verschillende verwondingen geconstateerd. Door de arts is rechterarm net boven de elleboog een diepe snijverwonding van circa 5 centimeter met zenuwuitval van de hand geconstateerd, aan de rechterzijde op de rug een 12 (centimeter) diepe snijverwonding waarbij de ribben zichtbaar zijn, 4 steekverwondingen in de rug en drie diepe snijverwondingen in de rechterschouder. Bij [slachtoffer 2] zijn op 11 september 2022 door de eerste hulparts vier steek/snijwonden op de rug, een steekwond op de rechterbovenarm, een laceratie (weefselverscheuring) op de behaarde hoofdhuid en op de rechterschouder geconstateerd.
Feit 1 primair
De vraag die moet worden beantwoord is of het handelen van verdachte richting [slachtoffer 1] gekwalificeerd kan worden als een poging tot moord (impliciet primair onder feit 1 primair) of een poging tot doodslag (impliciet subsidiair onder feit 1 primair) op [slachtoffer 1] . Daartoe moet worden vastgesteld of verdachte na rustig en kalm beraad of anderszins het opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] .
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte na rustig en kalm beraad het opzet had om [slachtoffer 1] te doden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de (impliciet primair) onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot moord. Uit het dossier blijkt evenmin dat verdachte vol opzet had om [slachtoffer 1] te doden. Niet is komen vast te staan dat de verdachte de gevolgen van zijn handelen uitdrukkelijk heeft gewild en heeft kunnen overzien. Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Voor voorwaardelijk opzet geldt dat sprake moet zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op het gevolg van zijn handelen.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte [slachtoffer 1] een behoorlijk aantal keren met een mes in zijn rug, schouder en arm heeft gestoken. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een aanmerkelijk kans dat aangever door met name de steekwond op zijn rug zou komen te overlijden en dat deze kans voor verdachte voorzienbaar was. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam meerdere vitale organen, zoals de longen, longblaasjes en het bloedvatenstelsel, bevinden. Daarnaast zijn de verwondingen die verdachte [slachtoffer 1] heeft toegebracht dermate diep dat er met kracht moet zijn gestoken. [slachtoffer 1] heeft in zijn rug een 12 cm diepe snijverwonding opgelopen waarbij de ribben zichtbaar waren. Ook de wonden in zijn schouder/bovenarm worden omschreven als diep. Bij één van deze verwondingen zijn een pees en een zenuwbaan geraakt.
De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde, de confrontatie heeft opgezocht door met een mes op beide – ongewapende - slachtoffers in te steken. Door onder voornoemde omstandigheden het slachtoffer met een mes diep in de rug te steken is de rechtbank van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geprobeerd heeft om [slachtoffer 1] te doden, zoals (impliciet subsidiair) onder feit 1 primair ten laste is gelegd. De verdediging heeft wat deze kwalificatie betreft ook geen verweer gevoerd.
Feit 2 primair
Uit het dossier blijkt evenmin dat verdachte het vol opzet had om aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ook wat [slachtoffer 2] betreft, kan er echter sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door [slachtoffer 2] een behoorlijk aantal keren met een mes in zijn rug, schouder, arm en hoofd te steken en te snijden de aanmerkelijke kans op het hem toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geprobeerd heeft om [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zoals onder 2 primair ten laste is gelegd. Ook wat deze kwalificatie betreft, heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
Noodweer(exces)
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. Naar de mening van de verdediging zal verdachte bij een geslaagd beroep op noodweer moeten worden vrijgesproken van de feiten.
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. Indien de grenzen van de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding worden overschreden, kan sprake zijn van noodweerexces. De overschrijding van grenzen dient dan wel het onmiddellijk gevolg te zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging door de aanrander veroorzaakt.
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier vast dat verdachte op het moment dat hij er achter kwam dat de zus van [slachtoffer 1] voor een tweede keer onderweg naar het feestje was, naar zijn auto is gelopen om een mes te pakken. Bewapend met dit mes heeft hij, samen met anderen, de latere slachtoffers opgewacht.
Volgens de Hoge Raad kan niet van een noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding worden gesproken, indien degene die zich verdedigt zich aan de (dreigende) (zich herhalende) aanranding had kunnen en moeten onttrekken.
Verdachte wist via een app waarop zij te volgen was dat de zus van [slachtoffer 1] in een auto weer onderweg was naar het feest terwijl er zich al eerder een dreigende situatie met deze zus en haar gezelschap had voorgedaan die avond. Verdachte wist op dat moment niet wie er met de zus mee zouden komen. Op dat moment kiest verdachte ervoor zich te bewapenen en degenen die naar hem onderweg waren op te wachten. Door hen op te wachten, bewapend met een mes, heeft verdachte de bewuste keuze genomen om te bezien of de dreiging van een wederrechtelijke aanranding zich zou verwezenlijken. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte op dat moment echter een andere keuze moeten maken. Er was immers op dat moment sprake van een eenvoudige, verstandige en voor de hand liggende vluchtmogelijkheid voor hem. Hij had, bijvoorbeeld, in zijn auto kunnen gaan zitten en deze op slot kunnen doen, de woning van [naam 1] binnen kunnen gaan dan wel te voet er vandoor kunnen gaan. Zo zijn [naam 1] en zijn vriendin op dat moment de woning van de vader van [naam 1] binnengegaan. Van verdachte had dus mogen worden verwacht dat hij zich aan de situatie had onttrokken. Alleen al door dit niet te doen, komt hem geen geslaagd beroep toe op noodweer. Verdachte heeft zich echter niet alleen niet onttrokken, hij heeft zich bewapend en heeft zo, samen met zijn maten, afgewacht wat er ging gebeuren. Ook daarom komt hem geen geslaagd beroep toe op noodweer. Hierdoor heeft hij zichzelf immers in de situatie gebracht dat er – wellicht – zou worden gevochten en hij zijn mes zou gaan gebruiken.
Daarnaast heeft verdachte niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van hemzelf of [medeverdachte] . Zijn verklaring dat [slachtoffer 1] in een gevechtshouding op hem af kwam gelopen en naar hem uithaalde, wordt niet door andere bewijsmiddelen ondersteund. [slachtoffer 1] lijkt zich blijkens het procesdossier ook enkel op [naam 2] en [medeverdachte] te hebben gericht. [slachtoffer 2] en [medeverdachte] waren met elkaar in gevecht en op de grond terechtgekomen. De verklaring van verdachte dat [slachtoffer 2] vervolgens [medeverdachte] bij zijn haren pakte en hem een genadeschop in zijn gezicht wilde geven, wordt evenmin door andere bewijsmiddelen ondersteund. Ook [medeverdachte] zelf verklaart hier niet over. De rechtbank acht dat deel van de verklaring van verdachte zelfs onaannemelijk gelet op het ernstige knieletsel dat [slachtoffer 2] bij zijn val opliep. Door dit letsel is het niet aannemelijk dat [slachtoffer 2] vervolgens opstond om [medeverdachte] een genadeschop te gaan geven.
Ook vanwege het voorgaande kan verdachte zich niet beroepen op noodweer.
Zelfs indien het handelen van de beide slachtoffers wel zou kunnen worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte dan wel [medeverdachte] , staat de reactie van verdachte hierop naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijke verhouding tot die aanval. Verdachte heeft de beide slachtoffers vele keren met een mes gestoken en gesneden, terwijl de slachtoffers niet bewapend waren en enkel vochten met hun handen en vuisten. Uit niets blijkt dat ook verdachte geen minder vergaande middelen ter beschikking stonden dan gebruikmaking van het mes. Verdachte had bijvoorbeeld het mes dat hij om zijn nek droeg kunnen laten hangen en zich aldus met de blote hand kunnen mengen in het gevecht. Door zijn mes te gebruiken heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden en kan het beroep op noodweer evenmin slagen.
Nu de rechtbank op grond van meerdere omstandigheden heeft geoordeeld dat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer, kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte onder invloed van een hevige gemoedsbeweging te ver is gegaan in de voor hem noodzakelijke verdediging. Dit brengt met zich mee dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.