Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 17 mei 2023
- de inventarisstaat van [gedaagde]
- de akte van de Staat van 24 april 2024
- de antwoordakte van [gedaagde] van 8 mei 2024.
2.De verdere beoordeling
Toepasselijk recht
De Staat is bereid om de BTW, die [gedaagde] mogelijk over de schadeloosstelling zal moeten afdragen, aan [gedaagde] te voldoen. De BTW zal worden voldaan binnen vier weken na ontvangst van een BTW factuur van [gedaagde] , waarbij [gedaagde] aantoont dat hij de op die factuur opgevoerde BTW aan de fiscus heeft afgedragen. De Staat zal op de alsdan bij hem in rekening gebrachte BTW in mindering mogen brengen de vergoeding voor de BTW die [gedaagde] aan zijn deskundigen verschuldigd is, voorzover de Staat deze BTW aan [gedaagde] heeft vergoed. De Staat zal nimmer gehouden kunnen worden tot vergoeding van door [gedaagde] aan de fiscus verschuldigde rentes en boetes.”
Indien en voor zover ten gevolge van de onteigening van [gedaagde] uiteindelijk een hoger bedrag aan inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting wordt geheven dan verschuldigd zou zijn geworden wanneer de onteigening niet zou hebben plaatsgevonden en dus slechts de jaarlijkse opbrengsten van jaar tot jaar zouden zijn belast, zal dit door de betrokken belastinginspecteur vast te stellen nadelig verschil, de zogenaamde “belastingschade” door de Staat aan [gedaagde] worden vergoed.