In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 10 juni 2024, wordt het beroep van belanghebbenden tegen de aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimte beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Breda had op 26 februari 2022 een aanslag van € 923,90 opgelegd voor het jaar 2022, welke aanslag door belanghebbenden als onterecht werd bestreden. Belanghebbenden, eigenaren van de onroerende zaak aan [adres 1] te [plaats], stelden dat de onroerende zaak niet als bedrijfsruimte, maar als woonruimte aangemerkt moest worden. De rechtbank oordeelt dat de onroerende zaak terecht als bedrijfsruimte is aangemerkt, omdat de huurders gezamenlijk gebruik maken van voorzieningen zoals keuken en toilet, wat niet overeenkomt met de definitie van woonruimte volgens de Waterschapswet. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een met een gezin gelijk te stellen leefeenheid, en dat de heffingsambtenaar de aanslag terecht heeft opgelegd. Het beroep van belanghebbenden wordt ongegrond verklaard, en de aanslag blijft gehandhaafd. De rechtbank wijst erop dat belanghebbenden geen recht hebben op vergoeding van griffierecht, aangezien het beroep ongegrond is.