Op 26 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belaging van een slachtoffer. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 12 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdachte hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd ervan beschuldigd het slachtoffer te hebben gestalkt in de periode van 1 juni 2022 tot en met 6 januari 2023. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de belaging, gebaseerd op de aangifte van het slachtoffer, verklaringen van buurtbewoners en camerabeelden waarop de verdachte te zien was.
De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer vormden. De verdachte had herhaaldelijk contact gezocht met het slachtoffer, haar lastiggevallen en beledigd, ondanks dat zij geen contact meer wenste. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten, maar achtte de belaging bewezen. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden geëist, met een proeftijd van twee jaar, en een contact- en gebiedsverbod voor vijf jaar.
De rechtbank legde de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een contactverbod met het slachtoffer, evenals een gebiedsverbod voor de straat waar het slachtoffer woont, voor de duur van vijf jaar. De rechtbank oordeelde dat deze maatregelen noodzakelijk waren om herhaling van belastend gedrag te voorkomen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 26 januari 2024.