In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 10 juni 2024, zijn de beroepen van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen parkeerbelasting beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar aan de belanghebbende een reeks naheffingsaanslagen heeft opgelegd, welke door de belanghebbende zijn bestreden. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de naheffingsaanslagen onderzocht, waarbij is gebleken dat de aanmaningen en dwangbevelen naar een verkeerd adres zijn gestuurd. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de belanghebbende niet tijdig op de hoogte was van de opgelegde aanslagen, wat de rechtbank heeft meegewogen in haar oordeel over de proportionaliteit van de opgelegde naheffingsaanslagen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslagen van 3 april 2022, 10 april 2022 en 14 april 2022 in strijd zijn met de proportionaliteit en evenredigheid, gezien het korte tijdsbestek waarin deze aanslagen zijn opgelegd. De overige naheffingsaanslagen blijven echter in stand, omdat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij op de hoogte was van de parkeerregels ter plaatse. De rechtbank heeft de beroepen ten aanzien van de zaaknummers 23/1175, 23/1176 en 23/1177 gegrond verklaard, terwijl de beroepen ten aanzien van de overige zaaknummers ongegrond zijn verklaard. De heffingsambtenaar is verplicht het griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden.