ECLI:NL:RBZWB:2024:3946

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
BRE 23/2011
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boete wegens niet voldoen aan inrichtingseisen voor bestelauto

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juni 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 2.503 voor de periode van 7 mei 2021 tot en met 30 april 2022, alsook een verzuimboete van € 2.503. De rechtbank behandelt de zaak op 3 mei 2024, waarbij belanghebbende, haar gemachtigde en de inspecteur aanwezig zijn. De inspecteur wordt vertegenwoordigd door mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2].

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd. Belanghebbende had de last om aan te tonen dat haar voertuig voldeed aan de inrichtingseisen voor een bestelauto, maar erkende dat de auto tijdens de controle op 7 maart 2022 niet voldeed aan deze eisen. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de auto terecht als personenauto heeft aangemerkt en het bijbehorende belastingtarief heeft toegepast. Belanghebbende's argumenten dat zij de auto na de controle heeft aangepast en dat deze met een grijs kenteken is geleverd, worden verworpen.

De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boete en vermindert deze tot € 1.251,50, omdat de inspecteur in de beroepsfase een verlaagd boetetarief heeft toegepast. De rechtbank bepaalt dat belanghebbende het griffierecht terugkrijgt, maar dat er geen proceskosten zijn die vergoed kunnen worden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2011

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 17 februari 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 7 mei 2021 tot en met 30 april 2022 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (de naheffingsaanslag) opgelegd van € 2.503. De inspecteur heeft gelijktijdig bij het opleggen van de naheffingsaanslag aan belanghebbende een verzuimboete (de boete) opgelegd van € 2.503.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben belanghebbende, haar gemachtigde, en de inspecteur deelgenomen. Namens de inspecteur zijn mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag en de boete terecht en niet tot te hoge bedragen heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd. De rechtbank handhaaft de naheffingsaanslag en vermindert de boete tot € 1.251,50. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is van 7 mei 2021 tot en met 24 januari 2023 houder van het motorvoertuig met het [kenteken] (de auto). De motorrijtuigenbelasting die belanghebbende voor de auto verschuldigd is heeft zij voldaan naar het bestelautotarief voor ondernemers.
3.1.
Tijdens een controle op 7 maart 2022 op [adres] te [plaats] hebben controlemedewerkers van de Belastingdienst geconstateerd dat de auto niet voldeed aan de inrichtingseisen voor een bestelauto. De auto is op 4 mei 2022 nader onderzocht, en daarbij is vastgesteld dat de hoogte van de laadruimte (het fiscaal blok) 94 cm bedraagt, dat de auto zowel aan de linker- als aan de rechterzijde van de laadruimte een doorzichtige zijruit heeft, en dat in het tussenschot geen raam is geplaatst. De auto voldeed daarmee volgens de inspecteur niet (meer) aan alle fiscale inrichtingseisen voor een bestelauto. [1] De inspecteur heeft de auto daarom fiscaal aangemerkt als een personenauto en het daarvoor geldende tarief voor de motorrijtuigenbelasting toegepast.
3.2.
Als gevolg daarvan heeft de inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting van € 2.503 opgelegd en tevens een boete ter hoogte van 100% van de nageheven belasting.

Motivering

De naheffingsaanslag
4. Voor de heffing van motorrijtuigenbelasting geldt dat, mits aan de inrichtingseisen is voldaan, voor een bestelauto een lager belastingtarief verschuldigd is dan voor een personenauto. Om het lagere bestelautotarief toe te kunnen passen, mag het motorvoertuig onder meer geen zijruit aan de linkerzijde van de laadruimte hebben, moet het tussenschot tussen de bestuurdersstoelen en de laadruimte gesloten zijn, en moet het fiscaal blok tenminste 98 cm hoog zijn.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat op belanghebbende de last rust om aannemelijk te maken dat de auto voldoet aan de inrichtingseisen voor een bestelauto. Belanghebbende heeft erkend dat de auto ten tijde van de controle een zijruit aan de linkerzijde van de laadruimte had. Daarmee staat reeds vast dat op het moment van de controle niet aan de inrichtingseisen voor een bestelauto is voldaan. Hoewel de inspecteur ter zitting heeft verklaard dat het fiscaal blok destijds waarschijnlijk niet nauwkeurig is gemeten en dat de hoogte van de laadruimte wel aan de inrichtingseis voldoet, maakt dit niet dat daarmee aan de inrichtingseisen voor een bestelauto is voldaan. Dit betekent dat de inspecteur de auto fiscaal als personenauto mocht aanmerken en het daarvoor geldende tarief voor de motorrijtuigenbelasting mocht toepassen.
4.2.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij de zijruit direct na de controle heeft laten aanpassen. Voor zover belanghebbende zich hiermee op het standpunt heeft gesteld dat daarom geen naheffingsaanslag zou moeten volgen, volgt de rechtbank dit standpunt niet. De na te heffen belasting is berekend over een tijdsduur van vier aansluitende tijdvakken van drie maanden, met als laatste tijdvak dat waarin het feit is geconstateerd. [2] In het onderhavige geval is de belasting berekend over de periode 7 mei 2021 tot en met 30 april 2022. Belanghebbende heeft de auto pas na die periode aangepast. Dat de auto is aangepast baat belanghebbende dus niet voor de periode waarover de naheffingsaanslag is opgelegd. De naheffing kan slechts worden beperkt indien blijkt dat over een gedeelte van de tijdsduur wel aan alle inrichtingseisen is voldaan. [3] Ter zitting heeft belanghebbende toegelicht dat zij de auto heeft gekocht in de staat zoals tijdens de controle op 7 maart 2022 en de auto dus niet voldeed aan de eisen vanaf de datum van aanschaf van de auto.
4.3.
Het betoog van belanghebbende dat de auto met een grijs kenteken is geleverd en dat zij er daarom vanuit mocht gaan dat aan de inrichtingseisen voor een bestelauto is voldaan, slaagt ook niet. Hoewel de rechtbank er niet aan twijfelt dat belanghebbende te goeder trouw heeft gehandeld, laat de wet echter geen ruimte voor een ander oordeel dan dat de inspecteur terecht de motorrijtuigenbelasting heeft nageheven.
4.4.
Voor zover belanghebbende een beroep doet op het herstelbeleid bij een minimaal gebrek [4] kan dit belanghebbende ten slotte ook niet baten. Op grond van het herstelbeleid kan de inspecteur de belastingplichtige eenmalig de gelegenheid geven een gebrek te herstellen. Dit kan alleen in het geval dat sprake is van een minimaal gebrek waarvan het herstel betrekkelijk eenvoudig kan worden gerealiseerd en waarbij het karakter van de bestelauto slechts in geringe mate is aangetast. De inspecteur kan het herstelbeleid uitsluitend toepassen als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Een van de voorwaarden is dat de auto geen zijruit heeft aan de linkerzijde van de laadruimte. De auto van belanghebbende voldeed ten tijde van de controle niet aan deze voorwaarde. Dit betekent dat belanghebbende zich niet op het herstelbeleid kan beroepen en dat zij van de inspecteur terecht geen gelegenheid heeft gekregen om het geconstateerde gebrek te herstellen.
4.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
De boete
4.6.
Bij de constatering dat een auto niet (meer) aan de inrichtingseisen voor een bestelauto voldoet, kan de inspecteur, naast de nageheven belasting, een boete opleggen. [5] De inspecteur heeft de boete in dit geval in overeenstemming met de wettelijke bepalingen opgelegd.
4.7.
Het beboetbare feit is begaan. De auto voldeed namelijk niet aan de inrichtingseisen voor een bestelauto, maar niettemin is de motorrijtuigenbelasting naar het bestelautotarief aangegeven en betaald. De boete is dus in beginsel terecht aan belanghebbende opgelegd. Opzet of schuld is geen vereiste en daarom niet van belang, evenals de omstandigheid dat belanghebbende te goeder trouw heeft gehandeld. Een boete dient wel achterwege te blijven bij afwezigheid van alle schuld. Belanghebbende heeft echter niets aangevoerd dat erop wijst dat daarvan sprake is.
4.8.
De inspecteur heeft een boete van 100% van de nageheven motorrijtuigenbelasting opgelegd. In de beroepsfase heeft de inspecteur het nadere standpunt ingenomen dat de boete, conform het per 1 juli 2023 gewijzigde Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, als uitgangspunt 50% van de nageheven motorrijtuigenbelasting bedraagt. Het beroep is in zoverre gegrond. De rechtbank acht de verlaagde boete passend en geboden en ziet in de feiten en omstandigheden van het geval geen aanleiding tot verdere matiging van de boete.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep inzake de boete is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boete en vermindert de boete.
5.1.
Omdat het beroep gedeeltelijk gegrond is, krijgt belanghebbende het griffierecht terug. Belanghebbende heeft geen proceskosten gesteld die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover dat ziet op de boete gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover die ziet op de boete;
- vermindert de boete tot € 1.251,50;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 12 juni 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk geworden als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [6]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 3, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet Mrb).
2.Op grond van artikel 33, tweede lid, van de Wet Mrb.
3.Op grond van artikel 33, derde lid, van de Wet Mrb.
4.Zie Besluit inrichtingseisen bpm en mrb, Besluit van 16 december 2021, nr. 2021-213898, Stcrt nr. 48134, paragraaf 3.
5.Op basis van artikel 37 van de Wet Mrb in samenhang met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
6.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.