4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandighedenOp grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte, op 10 februari 2024, als bestuurder van een auto op de A16 heeft gereden in de richting van de grensovergang met België. Hij was met een passagier onderweg naar Frankrijk. Verdachte is in Zevenbergschen Hoek staande gehouden en vervolgens is de auto doorzocht. Bij de doorzoeking zijn in een verborgen ruimte, onder de achterbumper, meerdere gesealde pakketten aangetroffen. In deze pakketten bleek in totaal 3.823,65 gram cocaïne te zitten.
De verklaring van verdachte:
Verdachte heeft bij zijn staandehouding, ten overstaan van de verbalisanten, aangegeven dat hij uit Den Haag kwam en daar 24 uur heeft verbleven voor werk. Tijdens het politieverhoor verklaart verdachte dat het voertuig van een zekere [naam 1] is, maar dat hij de auto al wel drie maanden in zijn bezit heeft. Bij de politie verklaart verdachte verder -anders dan bij de staandehouding- dat hij in Rotterdam is geweest, waar hij een halve dag heeft verbleven, om vervolgens weer huiswaarts te keren naar [plaats 2]. Verdachte heeft [naam 1] , op diens verzoek, naar Nederland gebracht. Verdachte geeft daarbij aan dat hij in Rotterdam de autosleutels aan [naam 1] heeft afgegeven en de auto ongeveer 20 minuten niet in het zicht heeft gehad. Bij de rechter-commissaris herhaalt verdachte dat de auto van [naam 1] is. [naam 1] heeft geen rijbewijs. Ter zitting heeft verdachte bevestigd dat hij al drie maanden over de auto beschikte. De gegevens in de telefoon van verdachte, te weten het nummer ‘ [telefoonnummer] ’ en de contactnaam ‘ [contactnaam] ’, behoren volgens verdachte toe aan [naam 1] . Er is op de heenreis telefonisch contact met elkaar gelegd omdat er op parkeerplaatsen langs de snelweg is uitgerust, waar [naam 1] (buiten de auto) en verdachte (in de auto) van elkaar gescheiden zijn geweest. Er is op de terugreis telefonisch contact gelegd met [naam 1] omdat de bijrijder dit met de telefoon van verdachte heeft gedaan, zo is op zitting door verdachte toegelicht.
Het oordeel van de rechtbank
In het algemeen gaat de rechtbank ervan uit dat een bestuurder, die ook gebruiker is van de auto, wetenschap heeft van de aanwezige goederen in de auto waar hij gebruik van maakt. Deze goederen bevinden zich dan ook in de machtssfeer van de bestuurder. Er zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan van dit uitgangspunt dient te worden afgeweken. Het uitgangspunt dat verdachte wetenschap heeft gehad van de door hem vervoerde drugs geldt te meer nu vaststaat dat verdachte vanuit Zuid-Frankrijk met deze auto naar Nederland (Rotterdam) is gereden, daar slechts een zeer korte tijd heeft verbleven en vervolgens na minder dan een uur de terugreis naar Frankrijk heeft aanvaard. Het is niet ongebruikelijk dat drugskoeriers uit Frankrijk in Nederland drugs halen en daartoe slechts zeer korte tijd in Nederland verblijven. Daar komt bij dat uit de telefoongegevens van verdachte blijkt dat hij zowel op de heen- als de terugreis veelvuldig contact heeft onderhouden met een derde, welk contact in de gegeven omstandigheden kan duiden op het sturen en/of controleren van het vervoer van de drugs.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte, dat hij niet bekend was met de verborgen ruimte en de drugs, niet aannemelijk en ongeloofwaardig voorkomt, op basis van het volgende.
Verdachte heeft tegenstrijdig verklaard over de plaats van bestemming in Nederland en over de reden van zijn reis. De rechtbank gelooft niet dat de verklaring van verdachte zoals hij die tijdens de staandehouding heeft gegeven door de politie niet goed is begrepen, en dat daarmee het verschil tussen de verklaringen van verdachte op een misverstand zou berusten. Verdachte heeft die verklaring afgelegd met behulp van een Franse tolk en de inhoud van die verklaring is meerdere verbalisanten ter ore gekomen en vervolgens opgenomen in een door de verbalisanten op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Ook heeft verdachte inconsistent verklaard over de duur van zijn aanwezigheid in Nederland. Deze verklaringen komen bovendien niet overeen met de ANPR-gegevens. Hieruit volgt dat verdachte helemaal vanuit Zuid-Frankrijk naar Nederland is gereden om nog geen uur in Rotterdam te zijn. Op 10 februari 2024 om 09.40 uur wordt een ANPR-hit geregistreerd van het voertuig op de heenreis bij de Van Brienenoordbrug. Deze auto keert die dag om 10.38 uur terug en passeert dan de Van Brienenoordbrug de andere kant op. De rechtbank gaat er niet van uit dat verdachte zich over dit aanzienlijke tijdsverschil per ongeluk heeft vergist.
De verklaring van verdachte dat een zekere [naam 1] de eigenaar van de auto is, vindt geen steun in de gegevens uit European Car and Driving License Information System (EUCARIS), waaruit blijkt dat een zekere [naam 2] de kentekenhouder en eigenaar is van het voertuig. Bovendien is het onaannemelijk dat [naam 1] een auto bezit terwijl hij volgens de verklaring van verdachte zelf geen rijbewijs heeft.
Voorts leidt de oproep- en chatgeschiedenis tussen de telefoon van verdachte en een telefoonnummer dat volgens verdachte aan de voornoemde [naam 1] toebehoort tot vragen waar verdachte geen bevredigend antwoord op heeft gegeven. Volgens de verklaring van verdachte is [naam 1] immers met verdachte in dezelfde auto naar Nederland gereden, waardoor er geen telefonisch contact met hem nodig lijkt te zijn. Voorts had de bijrijder een eigen telefoon ter beschikking met de contactgegevens van de persoon die volgens verdachte [naam 1] betreft, waardoor de noodzaak tot het gebruik van de telefoon van verdachte door de medeverdachte lijkt te ontbreken
Tot slot acht de rechtbank het niet aannemelijk dat iemand bijna 4 kilogram cocaïne zou verstoppen in een auto zonder kennisgeving daarvan aan de chauffeur. Zeker als die chauffeur de vrije beschikking heeft over de auto en zelf kan beslissen waar hij naartoe zal rijden. Dit zou voor de eigenaar een groot risico op het verliezen van de drugs opleveren.
In de regel zal de eigenaar van de drugs, de drugs alleen laten vervoeren naar een door de eigenaar uitgekozen plaats. Een dergelijke partij drugs vertegenwoordigt immers een aanzienlijke straatwaarde. Men zal willen voorkomen dat een onnodig risico van het verlies van die partij harddrugs wordt gelopen.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang bezien, kan het niet anders zijn dan dat verdachte wist van de aanwezigheid van de cocaïne in de auto en dat deze lading zich ook voortdurend in zijn machtssfeer bevond.
De verlengde uitvoer van verdovende middelenDe rechtbank heeft acht geslagen op artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet waarin staat vermeld dat onder buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen, mede wordt verstaan
‘het met bestemming naar het buitenland vervoeren’. De verbalisanten hebben geconstateerd dat verdachte in de richting van de grens met België is gereden en de navigatie stond ingesteld op een adres in Marseille (Frankrijk). Bovendien heeft verdachte zelf ook verklaard dat hij naar Frankrijk onderweg was.
Hieruit volgt dat verdachte de verdovende middelen in de auto heeft vervoerd met het buitenland als bestemming. Daarmee is sprake van verlengde uitvoer in de zin van artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet. Het ten laste gelegde feit kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De verweren van de verdediging slagen niet.