ECLI:NL:RBZWB:2024:3938

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
02/048290-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlengde uitvoer van cocaïne met een totale hoeveelheid van 3.823,65 gram

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2024 uitspraak gedaan tegen een verdachte die beschuldigd werd van de verlengde uitvoer van 3.823,65 gram cocaïne. De verdachte, geboren in 1970 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting in Middelburg, werd op 10 februari 2024 staande gehouden op de A16, terwijl hij met een auto op weg was naar de grens met België. Tijdens een doorzoeking van de auto werden in een verborgen ruimte meerdere gesealde pakketten aangetroffen, die samen 3.823,65 gram cocaïne bevatten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezige drugs in de auto, gezien zijn rol als bestuurder en het feit dat hij de auto gedurende drie maanden in zijn bezit had.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte als inconsistent en ongeloofwaardig beoordeeld. De verdachte had tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn reisdoel en de reden van zijn aanwezigheid in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk de cocaïne had vervoerd met de bedoeling deze naar het buitenland te brengen, wat in strijd is met de Opiumwet. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 42 maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat het om een enkel incident ging.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 7 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/048290-24
vonnis van de meervoudige kamer van 7 juni 2024
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1970 te [plaats 1] ( [land] ),
verblijvende op het buitenlandse [adres] in [plaats 2] ( [land] ),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting in Middelburg,
raadsman: mr. T.J.N. Hameleers, advocaat te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 mei 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er -kort en feitelijk weergegeven- op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tezamen en in vereniging uitvoeren, vervoeren dan wel aanwezig hebben van 3.823,65 gram cocaïne.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verlengde uitvoer van 3.823,65 gram cocaïne.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde feit en heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in Bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandighedenOp grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte, op 10 februari 2024, als bestuurder van een auto op de A16 heeft gereden in de richting van de grensovergang met België. Hij was met een passagier onderweg naar Frankrijk. Verdachte is in Zevenbergschen Hoek staande gehouden en vervolgens is de auto doorzocht. Bij de doorzoeking zijn in een verborgen ruimte, onder de achterbumper, meerdere gesealde pakketten aangetroffen. In deze pakketten bleek in totaal 3.823,65 gram cocaïne te zitten.
De verklaring van verdachte:
Verdachte heeft bij zijn staandehouding, ten overstaan van de verbalisanten, aangegeven dat hij uit Den Haag kwam en daar 24 uur heeft verbleven voor werk. Tijdens het politieverhoor verklaart verdachte dat het voertuig van een zekere [naam 1] is, maar dat hij de auto al wel drie maanden in zijn bezit heeft. Bij de politie verklaart verdachte verder -anders dan bij de staandehouding- dat hij in Rotterdam is geweest, waar hij een halve dag heeft verbleven, om vervolgens weer huiswaarts te keren naar [plaats 2]. Verdachte heeft [naam 1] , op diens verzoek, naar Nederland gebracht. Verdachte geeft daarbij aan dat hij in Rotterdam de autosleutels aan [naam 1] heeft afgegeven en de auto ongeveer 20 minuten niet in het zicht heeft gehad. Bij de rechter-commissaris herhaalt verdachte dat de auto van [naam 1] is. [naam 1] heeft geen rijbewijs. Ter zitting heeft verdachte bevestigd dat hij al drie maanden over de auto beschikte. De gegevens in de telefoon van verdachte, te weten het nummer ‘ [telefoonnummer] ’ en de contactnaam ‘ [contactnaam] ’, behoren volgens verdachte toe aan [naam 1] . Er is op de heenreis telefonisch contact met elkaar gelegd omdat er op parkeerplaatsen langs de snelweg is uitgerust, waar [naam 1] (buiten de auto) en verdachte (in de auto) van elkaar gescheiden zijn geweest. Er is op de terugreis telefonisch contact gelegd met [naam 1] omdat de bijrijder dit met de telefoon van verdachte heeft gedaan, zo is op zitting door verdachte toegelicht.
Het oordeel van de rechtbank
In het algemeen gaat de rechtbank ervan uit dat een bestuurder, die ook gebruiker is van de auto, wetenschap heeft van de aanwezige goederen in de auto waar hij gebruik van maakt. Deze goederen bevinden zich dan ook in de machtssfeer van de bestuurder. Er zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan van dit uitgangspunt dient te worden afgeweken. Het uitgangspunt dat verdachte wetenschap heeft gehad van de door hem vervoerde drugs geldt te meer nu vaststaat dat verdachte vanuit Zuid-Frankrijk met deze auto naar Nederland (Rotterdam) is gereden, daar slechts een zeer korte tijd heeft verbleven en vervolgens na minder dan een uur de terugreis naar Frankrijk heeft aanvaard. Het is niet ongebruikelijk dat drugskoeriers uit Frankrijk in Nederland drugs halen en daartoe slechts zeer korte tijd in Nederland verblijven. Daar komt bij dat uit de telefoongegevens van verdachte blijkt dat hij zowel op de heen- als de terugreis veelvuldig contact heeft onderhouden met een derde, welk contact in de gegeven omstandigheden kan duiden op het sturen en/of controleren van het vervoer van de drugs.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte, dat hij niet bekend was met de verborgen ruimte en de drugs, niet aannemelijk en ongeloofwaardig voorkomt, op basis van het volgende.
Verdachte heeft tegenstrijdig verklaard over de plaats van bestemming in Nederland en over de reden van zijn reis. De rechtbank gelooft niet dat de verklaring van verdachte zoals hij die tijdens de staandehouding heeft gegeven door de politie niet goed is begrepen, en dat daarmee het verschil tussen de verklaringen van verdachte op een misverstand zou berusten. Verdachte heeft die verklaring afgelegd met behulp van een Franse tolk en de inhoud van die verklaring is meerdere verbalisanten ter ore gekomen en vervolgens opgenomen in een door de verbalisanten op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Ook heeft verdachte inconsistent verklaard over de duur van zijn aanwezigheid in Nederland. Deze verklaringen komen bovendien niet overeen met de ANPR-gegevens. Hieruit volgt dat verdachte helemaal vanuit Zuid-Frankrijk naar Nederland is gereden om nog geen uur in Rotterdam te zijn. Op 10 februari 2024 om 09.40 uur wordt een ANPR-hit geregistreerd van het voertuig op de heenreis bij de Van Brienenoordbrug. Deze auto keert die dag om 10.38 uur terug en passeert dan de Van Brienenoordbrug de andere kant op. De rechtbank gaat er niet van uit dat verdachte zich over dit aanzienlijke tijdsverschil per ongeluk heeft vergist.
De verklaring van verdachte dat een zekere [naam 1] de eigenaar van de auto is, vindt geen steun in de gegevens uit European Car and Driving License Information System (EUCARIS), waaruit blijkt dat een zekere [naam 2] de kentekenhouder en eigenaar is van het voertuig. Bovendien is het onaannemelijk dat [naam 1] een auto bezit terwijl hij volgens de verklaring van verdachte zelf geen rijbewijs heeft.
Voorts leidt de oproep- en chatgeschiedenis tussen de telefoon van verdachte en een telefoonnummer dat volgens verdachte aan de voornoemde [naam 1] toebehoort tot vragen waar verdachte geen bevredigend antwoord op heeft gegeven. Volgens de verklaring van verdachte is [naam 1] immers met verdachte in dezelfde auto naar Nederland gereden, waardoor er geen telefonisch contact met hem nodig lijkt te zijn. Voorts had de bijrijder een eigen telefoon ter beschikking met de contactgegevens van de persoon die volgens verdachte [naam 1] betreft, waardoor de noodzaak tot het gebruik van de telefoon van verdachte door de medeverdachte lijkt te ontbreken
Tot slot acht de rechtbank het niet aannemelijk dat iemand bijna 4 kilogram cocaïne zou verstoppen in een auto zonder kennisgeving daarvan aan de chauffeur. Zeker als die chauffeur de vrije beschikking heeft over de auto en zelf kan beslissen waar hij naartoe zal rijden. Dit zou voor de eigenaar een groot risico op het verliezen van de drugs opleveren.
In de regel zal de eigenaar van de drugs, de drugs alleen laten vervoeren naar een door de eigenaar uitgekozen plaats. Een dergelijke partij drugs vertegenwoordigt immers een aanzienlijke straatwaarde. Men zal willen voorkomen dat een onnodig risico van het verlies van die partij harddrugs wordt gelopen.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang bezien, kan het niet anders zijn dan dat verdachte wist van de aanwezigheid van de cocaïne in de auto en dat deze lading zich ook voortdurend in zijn machtssfeer bevond.
De verlengde uitvoer van verdovende middelenDe rechtbank heeft acht geslagen op artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet waarin staat vermeld dat onder buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen, mede wordt verstaan
‘het met bestemming naar het buitenland vervoeren’. De verbalisanten hebben geconstateerd dat verdachte in de richting van de grens met België is gereden en de navigatie stond ingesteld op een adres in Marseille (Frankrijk). Bovendien heeft verdachte zelf ook verklaard dat hij naar Frankrijk onderweg was.
Hieruit volgt dat verdachte de verdovende middelen in de auto heeft vervoerd met het buitenland als bestemming. Daarmee is sprake van verlengde uitvoer in de zin van artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet. Het ten laste gelegde feit kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De verweren van de verdediging slagen niet.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 10 februari 2024 in Nederland opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht 3.823,65 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om in het geval van een veroordeling, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en een deel van de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen. De raadsman heeft er op gewezen dat volgens de LOVS-oriëntatiepunten een lagere straf aan de orde is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verlengde uitvoer van 3.823,65 gram cocaïne. Het buiten het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs is een ernstig strafbaar feit en voor een dergelijk transport van verdovende middelen worden doorgaans zware straffen opgelegd. Cocaïne is immers een stof die schadelijk is voor de volksgezondheid en sterk verslavend kan zijn. Door de uitvoer hiervan naar het buitenland wordt het gebruik en de handel in verdovende middelen aldaar in stand gehouden. Daarnaast veroorzaakt de consumptie van deze vorm van harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Dergelijke misdrijven leiden immers vaak ook tot andere vormen van (vermogens)criminaliteit of geweldsdelicten. Verdachte heeft zich om deze gevolgen niet bekommerd en geen (volledige) openheid van zaken gegeven. Voor een andere straf dan een gevangenisstraf ziet de rechtbank geen ruimte.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor het uitvoeren van cocaïne, bij een hoeveelheid tussen de 3.000 en 4.000 gram, geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van 30 tot 36 maanden. Verder blijkt uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte dat hij niet eerder voor zulke strafbare feiten met justitie in aanraking is gekomen. Voorts neemt de rechtbank in overweging dat het gaat om één autorit, wat als een op zichzelf staand incident moet worden beschouwd. Hoewel de exacte rol van verdachte onduidelijk is, zijn er geen aanwijzingen naar voren gekomen dat zijn betrokkenheid verder reikt dan het enkel vervoeren van de cocaïne naar het buitenland.
Gelet op de aard en ernst van het misdrijf, alsmede de persoonlijke omstandigheden van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

het opzettelijke handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 (dertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 juni 2024.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.