Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2001 zonder vaste woon- of verblijfplaats, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het tezamen en in vereniging uitvoeren, vervoeren dan wel aanwezig hebben van 3.823,65 gram cocaïne. Tijdens de zitting op 24 mei 2024 hebben de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De officier van justitie stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de schuld van de verdachte, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak.
De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de verdachte wetenschap had van de cocaïne in de auto waarin hij als passagier zat. De rechtbank oordeelde dat de enkele aanwezigheid van de verdachte in de auto, zonder bewijs van een relatie tot de auto of de verborgen ruimte waar de cocaïne was opgeslagen, niet voldoende was om tot een veroordeling te komen. Ook de gegevens van de telefoon van de verdachte gaven geen aanknopingspunten voor de wetenschap van de verdovende middelen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de schuld van de verdachte en heeft deze vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, met mr. G.M.J. Kok als voorzitter, en is openbaar gemaakt op 7 juni 2024.