ECLI:NL:RBZWB:2024:3924

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
BRE 23/10309 VOG
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor taxichauffeurskaart

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) beoordeeld. Eiser, die taxichauffeur wil worden, had op 5 april 2023 een aanvraag voor een VOG ingediend. De minister voor Rechtsbescherming heeft deze aanvraag afgewezen op basis van recente veroordelingen van eiser voor het aanwezig hebben van drugs en het overschrijden van de maximumsnelheid. De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden. De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen, omdat de justitiële gegevens van eiser een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur. De rechtbank legt uit dat de afgifte van een VOG in beginsel wordt geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium, dat inhoudt dat de justitiële gegevens, indien herhaald, een risico voor de samenleving vormen. Eiser heeft aangevoerd dat hij zijn leven heeft gebeterd, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet relevant is voor de beoordeling van het objectieve criterium. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de VOG-aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10309 VOG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. Z. Yeral),
en

de minister voor Rechtsbescherming, de minister

(gemachtigde: mr. R.P. Stehouwer)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG).
1.1.
Met het bestreden besluit van 6 september 2023 heeft de minister de afwijzing van de aanvraag in stand gelaten.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens de minister de gemachtigde deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich voor de zitting afgemeld.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser wil taxichauffeur worden. Om taxichauffeur te worden, dient eiser in bezit te zijn van een chauffeurskaart. [1] Daarvoor heeft eiser een VOG nodig. [2]
2.1.
Eiser heeft op 5 april 2023 een aanvraag voor een VOG bij de minister ingediend.
2.2.
Op 18 april 2023 heeft de minister eiser bericht het voornemen te hebben om zijn aanvraag af te wijzen. De minister heeft daarbij gewezen op eisers recente veroordeling voor het aanwezig hebben van drugs en een opgelegde strafbeschikking voor het overschrijden van de maximumsnelheid.
2.3.
Eiser heeft een zienswijze ingediend. De minister heeft met het besluit van 9 juni 2023 (primair besluit) de VOG-aanvraag afgewezen.
2.4.
Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
2.5.
Met het bestreden besluit van 6 september 2023 heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 9 juni 2023 in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de minister de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader en beleid
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Tevens is het beleid dat de minister bij de uitoefening van zijn bevoegdheid hanteert in de bijlage weergegeven.
In het beleid maakt de minister een onderscheid tussen het objectieve criterium en het subjectieve criterium.
Is het objectieve criterium een belemmering voor de afgifte van de VOG?
6. De beoordeling van een aanvraag om toewijzing van de VOG start met toetsing aan het objectieve criterium [3] . De afgifte van een VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Uit de beleidsregels VOG-NP-RP 2022 blijkt dat de toetsing aan het objectieve criterium de beoordeling betreft of de justitiële gegevens die zijn aangetroffen in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) van de aanvrager, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie of bezigheden waarvoor de VOG is aangevraagd. Met “indien herhaald” wordt niet bedoeld dat de aanvrager het feit opnieuw zal plegen. Er wordt bedoeld dat als het feit, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, nog een keer zou worden gepleegd, een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheden vormt.
De relatie tussen het justitiële gegeven en de functie van de aanvrager bepaalt of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie.
6.1.
Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving gebruikt de minister screeningsprofielen. [4] Screeningsprofiel 65 is van toepassing op de taxibranche; chauffeurskaart. In dit profiel is opgenomen dat een houder van een chauffeurskaart verantwoordelijk is voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Taxichauffeurs komen in de uitoefening van hun functie vaak in aanraking met mensen in het uitgaanscircuit. In het screeningsprofiel is opgenomen dat overtredingen van de Opiumwet daarom bijzonder relevant zijn. Verder is één van de risico’s dat de veiligheid van passagiers en medeweggebruikers in gevaar wordt gebracht door overschrijding van de maximumsnelheid. In het screeningsprofiel is een terugkijktermijn van vijf jaar opgenomen.
6.2.
Eiser stelt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met het gegeven dat hij zijn leven gebeterd heeft. Hierdoor is de kans klein dat hij zal recidiveren. De minister heeft verder onvoldoende onderbouwd waarom de veroordeling een zeer ernstig misdrijf is, eiser heeft immers geen drugs verkocht
.Ook vormen de gegevens in het JDS volgens eiser geen belemmering voor de uitoefening van de functie.
6.3.
Uit het JDS blijkt dat eiser op 2 maart 2022 veroordeeld is voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid drugs. Hiervoor is aan hem een gevangenisstraf van 17 dagen en een taakstraf van 150 uren opgelegd, subsidiair 75 dagen hechtenis waarvan 80 uren subsidiair en 40 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De opgelegde straf is zo hoog dat de rechtbank het uitgesloten acht dat dit een kleine hoeveelheid drugs betrof. Voorts is bij strafbeschikking op 7 april 2020 aan eiser een geldboete van 390 euro opgelegd wegens het overschrijden van het maximumsnelheid. Ook deze straf is fors, zodat de kans niet groot is dat het slechts een geringe overschrijding betrof. De rechtbank constateert dat deze delicten binnen de terugkijktermijn van vijf jaar [5] vallen.
6.4.
Dat eiser zijn leven heeft gebeterd en daarmee de kans op herhaling klein is, is niet relevant voor de beoordeling aan het objectieve criterium. De zinsnede ‘indien herhaald’ in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg vereist geen beoordeling of een risico op recidive bestaat, maar een beoordeling of het gepleegde feit op zichzelf, indien het nog een keer zou worden gepleegd, in de weg zou staan aan een behoorlijke uitoefening van de werkzaamheden waarvoor de VOG is aangevraagd. De rechtbank acht het beleid niet kennelijk onredelijk en ziet geen reden voor de conclusie dat de minister op dit punt had moeten af te wijken van het beleid. De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de strafbare feiten waarmee eiser voorkomt in het JDS, indien herhaald, een belemmering vormen voor de behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur.
Is het subjectieve criterium een belemmering voor het verlenen van de VOG?
7. Ingevolge het beleid wordt vervolgens op grond van het subjectieve criterium te beoordeeld of er grond bestaat om aan te nemen dat de VOG, ondanks het aanwezig zijn van een objectief vastgesteld risico voor de samenleving, alsnog afgegeven had kunnen of moeten worden. Het uitgangspunt is dat de minister in het kader van de afgifte van een VOG beoordelingsruimte heeft. Dat betekent dat de rechtbank moet beoordelen of de minister in redelijkheid het belang van bescherming van de in beoogde functies aan eiser toevertrouwde kwetsbare personen zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang dat eiser heeft bij afgifte van de VOG. [6]
7.1.
De minister heeft gesteld dat het aanwezig hebben van drugs en te hard rijden niet samengaan met het uitoefenen van de functie van taxichauffeur. Het risico voor de samenleving is daarbij te groot. Hoe korter geleden een contact met justitie is, hoe harder aan het objectieve criterium wordt vastgehouden. Er is geen sprake van lichte straffen omdat er ten aanzien van het drugsfeit een hoge straf is opgelegd, een gevangenisstraf en ten aanzien van de snelheidsovertreding bij strafbeschikking een geldboete is opgelegd van €390,-. Dat eiser stelt zijn leven te hebben gebeterd, geeft de minister onvoldoende aanleiding om te concluderen dat de kans op herhaling klein is. Hiervoor is eiser te recent in contact gekomen met justitie ter zake van strafbare vergrijpen die niet passen bij het doel van de aanvraag. Daarbij geldt dat eiser nog andere mogelijkheden heeft om in zijn inkomen te voorzien.
7.2.
Eiser stelt dat het vanwege zijn jonge leeftijd disproportioneel is dat zijn verleden zwaar wordt aangerekend. Zijn hersenen waren toen nog in ontwikkeling. De afwijzing van de VOG heeft een grote (financiële) impact op zijn huidige leven. De minister heeft volgens eiser verder onvoldoende gemotiveerd waarom het belang van de samenleving bij bescherming zwaarder weegt dan het belang van eiser.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister met de door hem gebruikte argumenten in redelijkheid heeft kunnen vinden dat eisers belang bij toewijzing van de VOG ondergeschikt is aan het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving. Daarbij zijn de belangen van eiser naar het oordeel van de rechtbank afdoende meegewogen. De rechtbank acht van belang dat eiser kort geleden is veroordeeld voor de strafbare feiten en dat deze, gelet op de opgelegde straffen, geen lichte vergrijpen zijn geweest. Dat de hersenen van eiser nog in ontwikkeling waren, is niet van dusdanige relevantie dat de minister niet in redelijkheid de VOG-aanvraag heeft kunnen afwijzen. Voorafgaand aan de zitting heeft eiser aangegeven dat hij in de tussentijd zijn diploma voor 1e automonteur heeft behaald. Het door de minister aangevoerde argument dat eiser op andere wijze in zijn inkomen kan voorzien, wordt hiermee geadstrueerd.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De minister heeft op goede gronden de weigering van de VOG in stand gelaten.
9. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders rechter, in aanwezigheid van mr. V. Hooghiemstra griffier op 5 juni 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Besluit personenvervoer 2000

Artikel 81
3. Met het besturen van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, wordt slechts diegene belast, die in het bezit is van een geldige, behoorlijk leesbare, door Onze Minister verstrekte chauffeurskaart.
Artikel 82
1. Bij de aanvraag voor de chauffeurskaart worden de volgende documenten overgelegd:
c. een met het oog op het uitoefenen van het beroep van taxichauffeur verleende verklaring omtrent het gedrag overeenkomstig de bepalingen van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, die niet ouder is dan vier maanden;

Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens

Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze De minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
Onze De minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Onze De minister betrekt niet in zijn oordeel de justitiële gegevens met betrekking tot de strafbare feiten die zijn afgedaan met een onherroepelijke vrijspraak.
Artikel 36 Onze De minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel e, geen mededeling kan worden gedaan aan de verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 18, eerste lid.

Beleidsregels VOG-NP-RP-2023

Paragraaf 3.1.3
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
1. justitiële gegevens (strafbaar feit);
2. indien herhaald;
3. risico voor de samenleving en
4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Paragraaf 3.1.3.3.
Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt met behulp van functieaspecten een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Paragraf 3.1.3.4.
De relatie tussen het justitiële gegeven en de functie/taak/bezigheid die de aanvrager gaat vervullen bepaalt of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid kan voorts bestaan op grond van:
  • de aard van het delict en/of
  • de locatie waar de werkzaamheden worden verricht.
Bij zedendelicten als bedoeld in deze beleidsregels wordt – naast het bovenstaande – óók beoordeeld of bij De uitoefening van de betreffende functie/taak/bezigheid sprake is van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie.
Indien daarvan sprake is en een belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid, is het verscherpt toetsingskader als beschreven in paragraaf 3.1.4.2. van deze beleidsregels van toepassing. Indien er sprake is van een zedendelict en de betreffende functie/taak/bezigheid wordt uitgevoerd op een locatie waar zich kwetsbare personen bevinden en een belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid, wordt eveneens het verscherpte toetsingskader toegepast.
Paragraaf 3.1.4
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Paragraaf 3.1.4.1
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
  • de afdoening van de strafzaak;
  • het tijdsverloop;
  • de hoeveelheid antecedenten.

Screeningsprofiel 65 Taxibranche; chauffeurskaart

Dit screeningsprofiel heeft betrekking op aanvragen ten behoeve van het verkrijgen van een chauffeurskaart bij KIWA. In taxi’s worden maximaal acht personen vervoerd, de bestuurder niet meegerekend. Het vervoer per taxi betreft ook het rijden met rouw- en trouwauto’s en het vervoer met personenbusjes. Hierbij kan het ook gaan om het vervoer van (school)kinderen en het vervoeren van gehandicapten. Bij de toets aan dit screeningsprofiel geldt een terugkijktermijn van vijf jaren. De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Eén van de risico’s is dat de veiligheid van de passagiers en medeweggebruikers in gevaar wordt gebracht. Dit risico kan veroorzaakt worden door rijden onder invloed, overschrijding van de maximumsnelheid, gevaarlijk rijgedrag en/of agressief gedrag. Als er een één op één relatie is, kunnen de passagiers in een tijdelijke afhankelijkheidspositie verkeren ten opzichte van de houder van de chauffeurskaart. Het risico bestaat van geweld- en zedendelicten, afpersing, chantage (afdreiging), diefstal, verduistering of vervalsing van bijvoorbeeld de chauffeurskaart. De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk voor de veiligheid van goederen van de passagiers. Deze houders kunnen ook omgaan met contant en giraal geld. Het risico van diefstal en verduistering is aanwezig. De houders van de chauffeurskaart komen in de uitoefening van hun functie vaak in aanraking met mensen in het uitgaanscircuit. Overtredingen van de Opiumwet zijn daarom bijzonder relevant.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 81, derde lid, van het Besluit personenvervoer 2000.
2.Dit volgt uit artikel 82 van het Besluit personenvervoer 2000.
3.Paragraaf 3.1.3. van het beleid.
4.Dit volgt uit paragraaf 3.1.3.3. van de beleidsregels.
5.In het screeningsprofiel taxibranche; chauffeurskaart is een terugkijktermijn van vijf jaar opgenomen.
6.