In deze zaak vorderen de eisers, erfgenamen van de overleden verpachter, de ontbinding van een pachtovereenkomst en de ontruiming van het gepachte perceel door de gedaagde. De eisers stellen dat de gedaagde niet langer bedrijfsmatig de landbouw uitoefent, wat volgens hen een tekortkoming in de nakoming van de pachtovereenkomst oplevert. De pachtovereenkomst, gesloten op 17 november 1978, is goedgekeurd door de grondkamer en loopt tot 17 november 2026. De eisers voeren aan dat de gedaagde het gepachte zonder schriftelijke toestemming onderverpacht, wat in strijd is met de pachtovereenkomst en de wet. De gedaagde betwist deze claims en stelt dat hij wel degelijk bedrijfsmatig de landbouw uitoefent, onderbouwd met facturen en bewijs van zijn activiteiten.
De rechtbank oordeelt dat de eisers niet in hun bewijs zijn geslaagd dat de gedaagde niet bedrijfsmatig de landbouw uitoefent. De gedaagde heeft voldoende bewijs geleverd van zijn activiteiten en de rechtbank concludeert dat hij het gepachte voor eigen rekening en risico exploiteert. De vorderingen van de eisers tot ontbinding van de pachtovereenkomst en ontruiming worden afgewezen. Tevens worden de eisers veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op nihil worden begroot.