ECLI:NL:RBZWB:2024:3909

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
10581680 / HA ZA 23-1564 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Kool
  • Janse
  • Stols
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding en ontruiming van een pachtovereenkomst wegens niet bedrijfsmatige landbouwbeoefening

In deze zaak vorderen de eisers, erfgenamen van de overleden verpachter, de ontbinding van een pachtovereenkomst en de ontruiming van het gepachte perceel door de gedaagde. De eisers stellen dat de gedaagde niet langer bedrijfsmatig de landbouw uitoefent, wat volgens hen een tekortkoming in de nakoming van de pachtovereenkomst oplevert. De pachtovereenkomst, gesloten op 17 november 1978, is goedgekeurd door de grondkamer en loopt tot 17 november 2026. De eisers voeren aan dat de gedaagde het gepachte zonder schriftelijke toestemming onderverpacht, wat in strijd is met de pachtovereenkomst en de wet. De gedaagde betwist deze claims en stelt dat hij wel degelijk bedrijfsmatig de landbouw uitoefent, onderbouwd met facturen en bewijs van zijn activiteiten.

De rechtbank oordeelt dat de eisers niet in hun bewijs zijn geslaagd dat de gedaagde niet bedrijfsmatig de landbouw uitoefent. De gedaagde heeft voldoende bewijs geleverd van zijn activiteiten en de rechtbank concludeert dat hij het gepachte voor eigen rekening en risico exploiteert. De vorderingen van de eisers tot ontbinding van de pachtovereenkomst en ontruiming worden afgewezen. Tevens worden de eisers veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op nihil worden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: 10581680 / CV EXPL 23-1564
Vonnis van 31 mei 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [adres 1] [plaats 1] , [land] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [adres 2] [plaats 2] , [land] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [adres 3] [plaats 2] , [land] ,
4.
[eiser 4],
wonende te [adres 4] [plaats 3] , [land] ,
5.
[eiser 5],
wonende te [adres 5] [plaats 2] , [land] ,
6.
[eiser 6],
wonende te [adres 6] [plaats 4] , [land] ,
eisende partij,
verder te noemen: [eisers] ,
advocaat mr. L.E. van Hevele te Oostburg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [adres 7] [plaats 5] , [land] ,
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde] ,
in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 juni 2023
  • de mondelinge behandeling van 23 november 2023 waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt van wat door en namens partijen ter toelichting op hun standpunten naar voren is gebracht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft op 17 november 1978 een schriftelijke pachtovereenkomst gesloten met wijlen [naam 1] met betrekking tot los land bestaande uit 4.35.60 ha akkerbouwland voorheen kadastraal bekend [gemeente 1] , [sectie 1] , [nummer 1] , tegenwoordig kadastraal bekend [gemeente 2] , [sectie 2] , [nummer 2] . De overeenkomst is aangegaan voor de tijd van zes jaar. De pachtovereenkomst is op 24 november 1978 ter goedkeuring ingediend bij de grondkamer en met inachtneming van een wijzigingsakte goedgekeurd op 2 maart 1979. De huidige pachtperiode eindigt op 17 november 2026. [eisers] zijn gezamenlijke erfgenamen van [naam 1] en deelgenoten in haar onverdeelde nalatenschap. Het door [gedaagde] gepachte perceel maakt daarvan onderdeel uit.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert samengevat - de tussen hem en [gedaagde] bestaande pachtovereenkomst te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen het gepachte te ontruimen. Daarnaast vordert hij schadevergoeding nader op te maken bij staat en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Hij legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] handelt in strijd met artikel 10 van de pachtovereenkomst en met de wet doordat hij het gepachte zonder schriftelijke toestemming van [eisers] onderverpacht en [gedaagde] niet (langer) bedrijfsmatig de landbouw uitoefent als bedoeld in artikel 7:312 BW.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling van de zaak

4.1.
[eisers] en [gedaagde] wonen in [land] . Het geschil betreft een perceel grond dat in Nederland ligt. De pachtkamer zal dus eerst de vraag beantwoorden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Op grond van artikel 24 lid 1 van de herschikte EEX-verordening zijn ongeacht de woonplaats van partijen voor pacht en verpachting van onroerende goederen bij uitsluiting bevoegd de gerechten van de lidstaat waar het onroerend goed is gelegen. De Nederlandse rechter heeft dus rechtsmacht. Het perceel ligt in [plaats 6] , gemeente Sluis, zodat de rechtbank Zeeland-West-Brabant relatief bevoegd is.
4.2.
Het op het onderhavige geschil van toepassing zijnde recht moet worden bepaald aan de hand van de Rome I-verordening betreffende het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst. Partijen hebben geen rechtskeuze gedaan. Op grond van deze verordening artikel 4 lid 1 onder c is Nederlands recht van toepassing als het recht van het land waar het onroerend goed is gelegen.
4.3.
Indien een partij tekortschiet bij het nakomen van zijn uit de pachtovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, heeft de andere partij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Volgens het bepaalde in artikel 7:376 lid 1 aanhef en onder a BW wordt de pachter in ieder geval geacht in de nakoming van zijn verplichtingen te zijn tekortgeschoten indien hij het gepachte niet langer voor de uitoefening van de landbouw gebruikt. Op grond van artikel 7:312 BW moet het gaan om een bedrijfsmatige uitoefening van de landbouw.
4.4.
Een bedrijfsmatige exploitatie van het gepachte veronderstelt dat sprake is van een complex van economische activiteiten, gericht op winst door uitoefening van de landbouw. Voor de vraag of daarvan sprake is, is het volgende van belang:
de omvang van het bedrijf en de onderlinge samenhang tussen de diverse bedrijfsactiviteiten;
de vraag of de voor toekomstige winstkansen noodzakelijke investeringen plaatsvinden;
het redelijkerwijs te verwachten ondernemingsrendement;
e vraag of de gebruiker een hoofdfunctie buiten de landbouw heeft;
een en ander in onderlinge samenhang beschouwd en met inachtneming van de overige omstandigheden van het geval. De bewijslast van de stelling dat er geen sprake meer is van bedrijfsmatige landbouw ligt bij de verpachter. De pachter moet in het kader van zijn inlichtingenplicht en ter onderbouwing van zijn verweer dat de exploitatie ook daadwerkelijk lonend is, echter voldoende gegevens van de onderneming overleggen.
4.5.
[eisers] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat [gedaagde] niet bedrijfsmatig de landbouw uitoefent aangevoerd hij niet over de benodigde landbouwmachines beschikt en gezien zijn geringe gebruik van diesel zelf nauwelijks enige activiteiten ontplooit. De landbouwmachines waarover [gedaagde] wel beschikt worden niet gebruikt en zijn overwoekerd door onkruid. [gedaagde] investeert niet en besteedt vrijwel alle werkzaamheden uit. Volgens [eisers] bestaat het inkomen van [gedaagde] uit de opbrengst van onderpacht en pensioen en niet uit winstgevende landbouwactiviteten.
4.6.
[gedaagde] bestrijdt gemotiveerd dat hij niet bedrijfsmatig de landbouw uitoefent. Ter betwisting van het feit dat hij zijn landbouwmachines niet gebruikt en nog investeert legt hij een factuur over [b.v. 1] van 30 juni 2022 voor een bedrag van € 2.341,25 voor onderhoud aan zijn de tractor en een factuur van 14 maart 2021 ter zake van de aankoop van 1.500 liter dieselolie. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat die voor de tractor bestemd is. Volgens [gedaagde] koopt hij twee keer per jaar diesel. Daarnaast legt [gedaagde] voorts een groot aantal facturen over met betrekking tot de jaren 2017 tot en met 2022 die allemaal op zijn naam staan en die betrekking hebben op aankoop van pootgoed en verkoop van gewas. Het betreft onder andere aan [b.v. 2] geleverde granen en gerst, door [bedrijf] geleverde zaaibonen en zaaitarwe en door hen afgenomen tarwe en bruine bonen, Aan [n.v.] geleverde tarwe en mais en door [n.v.] geleverde zaden, door [naam 2] 8,5 ha aangekochte aardappels, door [naam 3] 3 ha geleverde korrelmais en aan [naam 4] geleverde bruine bonen. Daarnaast zijn er facturen met betrekking tot voor hem uitgevoerd loonwerk en met betrekking tot de aankoop van meststoffen. [gedaagde] stelt ook dat hij elk jaar een positief bedrijfsresultaat behaalt. Hij verwijst ter onderbouwing daarvan naar het “berekeningsblad”, volgens [gedaagde] met betrekking tot het jaar 2022. Daaruit blijkt dat hij een netto winst van in totaal € 11.933,71 behaalt. [gedaagde] erkent dat hij een (groot) deel van de werkzaamheden in loonwerk laat uitvoeren, maar stelt dat hij overigens ook zelf nog de nodige werkzaamheden verricht.
4.7.
Omdat [eisers] het bewijs draagt van zijn stelling dat [gedaagde] niet bedrijfsmatig de landbouw beoefent had het, gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , op zijn weg gelegen om zijn stellingen nader te onderbouwen. Dit heeft [eisers] nagelaten. [eisers] heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] niet meer aangevoerd dan dat het bedrag van de semi bruto winst uit de gronden gelijk is aan de opbrengst die [gedaagde] uit geliberaliseerde pacht zou kunnen verwerven en dat uit de dieselaankoop niet blijkt hoe vaak de tractor wordt gebruikt.
4.8.
De pachtkamer is van oordeel dat [eisers] niet is geslaagd in het bewijs dat [gedaagde] niet langer bedrijfsmatig de landbouw uitoefent. Op grond van hetgeen [gedaagde] ter betwisting van die stelling heeft aangevoerd en met documenten heeft onderbouwd moet aangenomen worden dat hij dat wel doet. Zijn bedrijf heeft een oppervlakte van in totaal zo’n 31 hectare. Dat sprake is van een marginaal landbouwbedrijf bij de exploitatie waarvan [gedaagde] van loonwerkers gebruik maakt doet daar niet aan af. Dat geldt ook voor de geringe investeringen. Gelet op de leeftijd van [gedaagde] en de omvang van zijn bedrijf is de pachtkamer van oordeel dat bij de beoordeling of er sprake is van bedrijfsmatige uitoefening van de landbouw de vraag of er nog investeringen plaatsvinden van ondergeschikt belang is. De pachtkamer zal de pachtovereenkomst dus niet ontbinden op grond van artikel 7:376 lid 1 onder a BW.
4.9.
Aan de vordering tot ontbinding van de pachtovereenkomst legt [eisers] ook ten grondslag dat [gedaagde] tekort zou schieten in het nakomen van de pachtovereenkomst omdat hij het gepachte, zonder schriftelijke toestemming van de verpachters, al jarenlang onderverpacht hetgeen in strijd is met de pachtovereenkomst en met de wet.
4.10.
Op grond van 7:347 BW is de pachter verplicht zich ten aanzien van het gebruik van het gepachte als een goed pachter te gedragen. Dit houdt onder meer in dat een pachter het gepachte persoonlijk moet gebruiken en niet aan derden in gebruik mag geven. Onderverpachting is op grond van artikel 7:355 BW alleen toegestaan met schriftelijke toestemming van de verpachter. Dit is in de pachtovereenkomst opgenomen in artikel 10. Dit betekent dat de pachter in beginsel zelf de dagelijkse leiding over de exploitatie van het gepachte moet hebben en zelf gebruik moet maken van het opbrengend vermogen van de grond. [eisers] draagt als verpachter de stelplicht en de bewijslast met betrekking tot de feiten en omstandigheden waaruit het niet persoonlijk gebruik kan worden afgeleid.
4.11.
[eisers] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat [gedaagde] het gepachte onderverpacht niet meer gesteld dan dat [gedaagde] niet over de voor de exploitatie benodigde landbouwmachines beschikt. Daarnaast heeft [eisers] verwezen naar een bouwplan van [gedaagde] over de periode van 2018 tot en met 2022, overgelegd als productie 3. Dit kan de stelling van [eisers] dat [gedaagde] de gronden in onderpacht heeft uitgegeven niet dragen. Dat [gedaagde] een (groot) aantal werkzaamheden in loonwerk laat uitvoeren kan niet tot de conclusie leiden dat [gedaagde] de gronden niet voor eigen rekening en risico exploiteert en in onderpacht heeft uitgegeven. Datzelfde geldt voor de als productie 3 overgelegde opgave door [gedaagde] kennelijk opgesteld aan de hand van zijn gecombineerde opgaven. Omdat [eisers] onvoldoende heeft gesteld om te kunnen oordelen dat [gedaagde] het gepachte in onderpacht heeft uitgegeven zal de pachtkamer het bewijsaanbod van [eisers] passeren. De vordering de pachtovereenkomst te ontbinden omdat [gedaagde] het gepachte zou onderverpachten zal worden afgewezen. Afgezien van het vorenstaande is de pachtkamer van oordeel dat op grond van hetgeen [gedaagde] ter betwisting van de stellingen van [eisers] heeft aangevoerd en met facturen heeft onderbouwd aangenomen moet worden dat [gedaagde] het gepachte zelf in gebruik heeft. [gedaagde] heeft een groot aantal op zijn naam staande facturen overgelegd die zien op aankoop van pootgoed, verkoop van gewas, loonwerk en aankoop van meststoffen. Ter zitting heeft [gedaagde] de hem door de voorzitter van de pachtkamer voorgehouden facturen nader toegelicht. [gedaagde] heeft meegedeeld welke afnemers welke producten van hem afnemen en dat er van tijd tot tijd ook verrekening plaatsvindt waarbij facturen voor aankoop van meststoffen en zaaizaden worden verrekend met facturen voor de leveranties door [gedaagde] . [eisers] heeft dit niet weersproken. De pachtkamer is gelet op het vorenstaande van oordeel dat [gedaagde] de pachtgrond voor eigen rekening en risico exploiteert.
4.12.
Omdat de pachtkamer tot het oordeel komt dat [gedaagde] niet tekortschiet in het nakomen van de pachtovereenkomst en de vorderingen tot ontbinding en ontruiming zullen worden afgewezen zal ook de vordering [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding worden afgewezen.
4.13.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten die aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door de pachtkamer bestaande uit mr. Kool als voorzitter en de leden Janse en Stols, en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2024.