In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het parkeren buiten de parkeervakken op de Polderstraat te Breda op 19 juni 2022. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 3 mei 2024 heeft de zittingsvertegenwoordiger, mr. E.J.T. Berkeljon, de zaak toegelicht. Betrokkene heeft aangevoerd dat de boete niet redelijk is, gezien de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden. Betrokkene verklaarde dat hij zijn meervoudige gehandicapte zoon met een heupafwijking terugbracht naar de woonvoorziening en dat hij zijn auto tijdelijk voor zijn huis had geparkeerd om zijn zoon meer ruimte te geven bij het instappen. Betrokkene gaf aan dat hij een parkeervergunning heeft, maar dat deze niet van toepassing was omdat zijn auto buiten het parkeervak stond.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, de kantonrechter heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden van het geval en heeft besloten de boete te matigen tot nihil. Het beroep is gedeeltelijk gegrond verklaard, en de beslissing van de officier van justitie is gewijzigd. Betrokkene moet het bedrag van € 109,- dat hij te veel als zekerheid heeft betaald, terugkrijgen van de officier van justitie.