In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats zonder een duidelijk zichtbare geldige gehandicaptenparkeerkaart. Betrokkene heeft aangevoerd dat zij rechts van het gehandicaptenparkeervak had geparkeerd en niet op het vak zelf. Ze stelde dat er geen duidelijke markering op de weg was aangebracht, wat leidde tot onduidelijkheid over de exacte plaats van het gehandicaptenparkeervak. Betrokkene had ook parkeergeld betaald voor de tijd dat zij daar had geparkeerd.
De officier van justitie verklaarde dat de gehandicaptenparkeerplaats was aangeduid met een E6 bord en dat verdere aanduidingen niet verplicht zijn. Betrokkene voerde aan dat de parkeervakken bij de Leuvenaarstraat onder een parkeervergunning vielen, waarvoor zij een vergunning had tot en met 31 december 2022. De kantonrechter heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat niet is komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Dit leidde tot de conclusie dat de boete ten onrechte was opgelegd.
De kantonrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de boete was opgelegd. Tevens werd de officier van justitie opgedragen het bedrag van € 319,- dat betrokkene als zekerheid had betaald, aan haar terug te betalen. Deze uitspraak werd gedaan door mr. W.H.C. van Eck, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2024. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.