ECLI:NL:RBZWB:2024:3824

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
RK 24-001480
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van klager in klaagschrift inzake inbeslaggenomen geldbedrag

Op 28 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak waarin klager, geboren in 2000, een klaagschrift had ingediend op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klager had afstand gedaan van een inbeslaggenomen geldbedrag van 7.000 euro, dat was aangetroffen tijdens zijn aanhouding op verdenking van witwassen. Tijdens de behandeling van het klaagschrift op 14 mei 2024 was klager niet aanwezig, maar zijn raadsman, mr. B.M.C.F. de Groen, en de officier van justitie, mr. R. Jacobs, waren wel aanwezig.

Klager betwistte dat hij afstand had gedaan van het geldbedrag en stelde dat hij niet goed op de hoogte was van de juridische gevolgen van zijn verklaringen, ondanks de aanwezigheid van een Franse tolk. De officier van justitie stelde echter dat klager tijdens zijn tweede verhoor op 12 juni 2023 expliciet afstand had gedaan van het geld, met de belofte dat hij dan niet zou worden vervolgd voor witwassen. De rechtbank oordeelde dat de afstandsverklaring rechtsgeldig was en dat klager niet langer als belanghebbende kon worden aangemerkt in de zin van artikel 552a Sv.

De rechtbank verklaarde klager niet-ontvankelijk in zijn klaagschrift, omdat hij afstand had gedaan van zijn aanspraken op het inbeslaggenomen geldbedrag. De beslissing werd genomen door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-141988-23
raadkamernummer : 24-001480
datum : 28 mei 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager],
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. B.M.C.F. de Groen advocaat te Breda, (Postbus 1878, 4801 BW Breda),
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 10 juni 2023 onder klager in het strafvorderlijk onderzoek tegen hem in beslag is genomen: een geldbedrag van 7.000 euro (hierna: het geldbedrag);
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 16 januari 2024 ter griffie van deze rechtbank;
  • de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 14 mei 2024. Gehoord zijn de officier van justitie mr. R. Jacobs en mr. B.M.C.F. de Groen als gemachtigd raadsman van klager.
Klager is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan de klager. Klager stelt eigenaar te zijn van het onder hem inbeslaggenomen geldbedrag. Het geldbedrag is niet door een strafbaar feit onttrokken aan enig rechthebbende en het geldbedrag is niet afkomstig is van enig strafbaar feit. Klager betwist afstand te hebben gedaan of heeft willen doen van het geldbedrag. Voor klager, als Fransman, is de gehele procedure onduidelijk geweest. Er was weliswaar een Franse tolk aanwezig op het moment dat er door de politie informatie aan klager werd verstrekt, maar klager heeft in dit cruciale stuk van de procedure geen bijstand gehad van zijn raadsman en heeft op dat moment de juridische gevolgen niet geweten.
Klager ondervindt door het voortduren van voormelde inbeslagneming ernstige hinder. Door de inbeslagname heeft hij geen geld meer en heeft hij bij derden geld moeten lenen om rekeningen te kunnen betalen. Het geldbedrag had hij geleend van een kennis, zodat hij dat in Nederland kon spenderen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat klager afstand heeft gedaan van het bij hem aangetroffen geldbedrag. Deze afstand is door klager gedaan tijdens zijn tweede verhoor. Een legitieme reden hiervoor kan zijn geweest dat klager niet zou worden vervolgd voor witwassen. Klager is Franstalig, maar het hele verhoor heeft plaatsgevonden met bijstand van een Franse tolk. Voorts zit er nog een getekende afstandsverklaring bij de stukken en ziet de officier gelijkenis tussen de handtekeningen onder het tweede verhoor en de afstandsverklaring. Dat er op 12 juni 2023 een brief naar klager is uitgegaan waarin staat dat hij een strafvervolging kan voorkomen door afstand te doen van de inbeslaggenomen voorwerpen betekent niet dat klager geen afstand heeft gedaan van het onder hem inbeslaggenomen geldbedrag. Uit het systeem van het Openbaar Ministerie volgt dat er na de afstandsverklaring van klager op 10 juni 2023 een beslissing sepot afstand is genomen. Als een dergelijke beslissing in het systeem wordt opgenomen, dan gaat er automatisch een brief zoals voornoemd uit naar de betrokken persoon. Nu verdachte afstand heeft gedaan van het inbeslaggenomen geldbedrag, dient hij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend.
Maatstaf bij de beoordeling in raadkamer is of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van hetgeen bij klager in beslag is genomen.
Daarvoor zal allereerst de vraag moeten worden beantwoord of sprake is van beslag op het geldbedrag. Voor de beantwoording van die vraag is relevant of hiervan rechtsgeldig afstand is gedaan door klager.
De in art. 116, tweede lid, Sv bedoelde verklaring waarmee de beslagene afstand doet van een inbeslaggenomen voorwerp, heeft als consequentie dat de beslagene zijn aan het civiele recht te ontlenen aanspraken op het inbeslaggenomen voorwerp prijsgeeft. Art. 116, tweede lid, Sv stelt aan de daar bedoelde verklaring de eis dat deze verklaring schriftelijk en ten overstaan van de rechter-commissaris, de officier van justitie of een opsporingsambtenaar wordt afgelegd. Naast deze eis geldt (ook) voor de in art. 116, tweede lid, Sv bedoelde afstandsverklaring dat zij slechts rechtsgevolgen heeft als zij kan worden opgevat als de openbaring van de wil van de beslagene tot het doen van afstand van het inbeslaggenomen voorwerp (vgl. art. 3:33 BW). Gelet op de verstrekkende en voor de beslagene veelal eenzijdige consequenties van een afstandsverklaring, is daarvan in de regel slechts sprake indien kan worden aangenomen dat (i) de beslagene bekend was met de door hem prijsgegeven aanspraken en (ii) uit de verklaringen en gedragingen van de beslagene de op dit prijsgeven betrekking hebbende wil voldoende duidelijk blijkt.
Op 10 juni 2023 reed klager in een gestolen auto en is hiervoor aangehouden. Bij de fouillering werd in zijn rechterjaszak een bedrag van 7.000 euro aangetroffen en in beslag genomen wegens verdenking van witwassen. In zijn (tweede) verhoor van maandag 12 juni 2023 wordt klager voorgehouden dat hem eerder is gevraagd of hij afstand deed van het geld en dat hij dat toen niet deed. Vervolgens wordt hem medegedeeld dat er geen witwasonderzoek wordt gestart als hij afstand doet van het geld en hem gevraagd of hij afstand doet van het geld. Daarop antwoordt klager: “Ja oké dan doe ik afstand.” Verdachte heeft dat verhoor ondertekend en ook de afzonderlijke afstandsverklaring van 12 juni 2023. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het hiervoor weergegeven verloop van zijn tweede verhoor sowieso dat de wil van klager gericht was op het prijsgeven van zijn aan het civiele recht te ontlenen aanspraken op het geld. Dat de consequentie daarvan voldoende duidelijk was voor klager blijkt niet alleen uit dit verhoor, maar bovendien uit het feit dat hij in zijn (eerste) verhoor van zaterdag 10 juni 2023 expliciet (nog) geen afstand heeft gedaan van het geld. Beide verhoren vonden plaats met telefonische bijstand van een tolk in de Franse taal.
De rechtbank is van oordeel dat de ondertekende afstandsverklaring rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat klager aldus afstand heeft gedaan van het geld. Ingevolge artikel 552a, eerste lid, Sv kan klager in dit geval niet langer als belanghebbende in de zin van artikel 552a Sv worden aangemerkt. De rechtbank zal klager dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klaagschrift.
Deze beslissing is op 28 mei 2024 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 mei 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).