In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 juni 2024, wordt het beroep van eiseres, die optreedt als bewindvoerder voor betrokkene, beoordeeld. Het betreft de beëindiging van de bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten, de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand, en de intrekking en terugvordering van eerder ontvangen bijzondere bijstand. De rechtbank concludeert dat het college van burgemeester en wethouders van Breda op goede gronden heeft geoordeeld dat betrokkene geen recht meer heeft op bijzondere bijstand. Dit oordeel is gebaseerd op de wijziging van de bijstandsnorm na de verhuizing van betrokkene naar een zorginstelling, waardoor hij volgens het college voldoende draagkracht heeft om de kosten van bewindvoering en rechtsbijstand zelf te voldoen. Eiseres betwist dit en stelt dat betrokkene onvoldoende middelen heeft om in zijn kosten te voorzien, maar de rechtbank oordeelt dat de argumenten van eiseres niet opwegen tegen de vastgestelde draagkracht van betrokkene. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de besluiten van het college.