ECLI:NL:RBZWB:2024:3796

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
23/9738
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en terugvordering bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten en afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 juni 2024, wordt het beroep van eiseres, die optreedt als bewindvoerder voor betrokkene, beoordeeld. Het betreft de beëindiging van de bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten, de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand, en de intrekking en terugvordering van eerder ontvangen bijzondere bijstand. De rechtbank concludeert dat het college van burgemeester en wethouders van Breda op goede gronden heeft geoordeeld dat betrokkene geen recht meer heeft op bijzondere bijstand. Dit oordeel is gebaseerd op de wijziging van de bijstandsnorm na de verhuizing van betrokkene naar een zorginstelling, waardoor hij volgens het college voldoende draagkracht heeft om de kosten van bewindvoering en rechtsbijstand zelf te voldoen. Eiseres betwist dit en stelt dat betrokkene onvoldoende middelen heeft om in zijn kosten te voorzien, maar de rechtbank oordeelt dat de argumenten van eiseres niet opwegen tegen de vastgestelde draagkracht van betrokkene. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de besluiten van het college.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9738

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., eiseres, in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van

[betrokkene], uit [plaats] , betrokkene
(gemachtigde: mr. C. van der Ent),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over de beëindiging van de bijzondere bijstand van betrokkene voor bewindvoeringskosten (besluit 17 maart 2023), de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand (besluit 4 april 2023) en de intrekking en terugvordering van de door betrokkene ontvangen bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten over de periode van 1 augustus 2022 tot en met 28 februari 2023 (besluit 28 april 2023).
1.1.
Met het bestreden besluit van 15 augustus 2023 op de bezwaren van eiseres is het college bij die besluiten gebleven, onder wijziging van de motivering.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen mr. C.L.J. Beljaarts, een kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres, en [gemachtigde] namens het college. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Totstandkoming van het besluit

2. Betrokkene ontving periodieke bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering op grond van de Participatiewet. Over de periode van 5 mei 2022 tot en met 4 mei 2023 is hiervoor een bedrag van € 89,86 per maand aan hem toegekend.
2.1.
Per 1 maart 2022 is betrokkene op basis van een Wlz-indicatie [1] ingeschreven bij [woonzorgcentrum] van [zorginstelling] , omdat hij permanente zorg nodig heeft. Op 27 juni 2022 is betrokkene verhuisd naar deze zorginstelling.
2.2.
De huurovereenkomst van de voormalige woning van betrokkene aan de [adres] in [plaats] , waar hij zelfstandig woonde, is per 2 januari 2023 geëindigd.
2.3.
Betrokkene ontvangt een WIA-uitkering en betaalt een eigen bijdrage CAK voor de opname in de zorginstelling.
2.4.
Met het besluit van 17 maart 2023 (primaire besluit I) heeft het college de bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering per 1 maart 2023 beëindigd. Reden hiervoor is dat de van toepassing zijnde bijstandsnorm is gewijzigd door de verhuizing van betrokkene naar de zorginstelling. De van toepassing zijnde bijstandsnorm is daardoor volgens het college de lagere inrichtingsnorm. Als gevolg daarvan heeft betrokkene voldoende draagkracht om de kosten van bewindvoering uit zijn inkomen te kunnen voldoen, aldus het college. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.5.
Op 24 maart 2023 is op verzoek van de gemachtigde van eiseres een toevoeging verstrekt aan betrokkene door de Raad voor Rechtsbijstand. De eigen bijdrage bedraagt € 159,00. Op 31 maart 2023 is namens betrokkene bijzondere bijstand aangevraagd voor deze kosten van rechtsbijstand.
2.6.
Met het besluit van 4 april 2023 (primaire besluit II) heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand afgewezen, omdat betrokkene de gevraagde kosten zou kunnen voldoen uit zijn draagkracht uit inkomen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.7.
Met het besluit van 28 april 2023 (primaire besluit III) heeft het college de bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering over de periode van 1 augustus 2022 tot en met 28 februari 2023 ingetrokken, omdat de inkomsten uit de WIA-uitkering van betrokkene hoger zouden zijn dan de voor hem geldende bijzondere bijstandsnorm. Daarnaast heeft het college de verleende bijzondere bijstand over deze periode tot een bedrag van € 629,02 teruggevorderd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.8.
In het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres tegen alle primaire besluiten ongegrond verklaard, onder wijziging van de motivering.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden de bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten heeft beëindigd per 1 maart 2023 en ingetrokken en teruggevorderd over de periode van 1 augustus 2022 tot en met 28 februari 2023. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of het college de aanvraag van betrokkene om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand heeft kunnen afwijzen. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank is van oordeel dat het college op goede gronden heeft geoordeeld dat betrokkene geen aanspraak meer kan maken op bijzondere bijstand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van eiseres
6. Eiseres betwist dat betrokkene voldoende draagkracht heeft om de kosten van bewindvoering en rechtsbijstand zelf te kunnen voldoen. Volgens eiseres hanteert het college ten onrechte de lagere bijstandsnorm voor een alleenstaande in een inrichting, in de zin van artikel 1, aanhef en onder f van de Participatiewet. Daartoe voert eiseres aan dat betrokkene bij [zorginstelling] verblijft in een zelfstandige woonruimte met eigen voorzieningen en dat hij daarvoor hoge servicekosten en een hoge eigen bijdrage aan het CAK moet betalen. Eiseres wijst daarbij op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, van 15 december 2015. [2] Eiseres stelt dat de norm die geldt voor een alleenstaande van toepassing is, ook gezien het feit dat betrokkene dit normbedrag minimaal nodig heeft om al zijn (maandelijkse) kosten te kunnen voldoen. Uit een door eiseres overgelegd budgetplan blijkt dat nu sprake is van een tekort van € 117,40 per maand. Verder voert eiseres aan dat sprake is van bijzondere omstandigheden, zodat getoetst moet worden aan het individualiseringsbeginsel van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet.
Standpunt van het college
7. Het college voert aan dat betrokkene bij het woonzorgcentrum van [zorginstelling] moet verblijven omdat hij permanente zorg nodig heeft. Blijkens de definitie in artikel 1, aanhef en onder f van de Participatiewet is dan ook sprake van verblijf in een inrichting. Het maakt daarbij niet uit of betrokkene in een zelfstandige woonruimte verblijft. De norm voor een alleenstaande in een inrichting, zoals genoemd in artikel 23 van de Participatiewet, is volgens het college van toepassing. Aangezien betrokkene beschikt over een inkomen dat boven de toepasselijke norm ligt, concludeert het college dat betrokkene voldoende draagkracht heeft om de kosten van bewindvoering en rechtsbijstand zelf te kunnen voldoen. Het college ziet geen aanleiding om in dit individuele geval af te wijken van wet- en regelgeving.
7.1.
Het college heeft erkend dat zij in de draagkrachtberekening ten onrechte geen rekening heeft gehouden met artikel 23, tweede lid, onder a, van de Participatiewet, waarin wordt vermeld dat het normbedrag met € 3,00 wordt verhoogd. In het bestreden besluit heeft het college deze fout hersteld middels een wijziging van de motivering. Dit verandert volgens het college echter niet de situatie dat eiser geen recht heeft op bijzondere bijstand.
Overwegingen van de rechtbank
8. Het recht op bijzondere bijstand is geregeld in artikel 35 van de Participatiewet. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte moet de vraag worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, individuele inkomenstoeslag, de studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
8.1.
Het geschil spitst zich toe op de laatste vraag, namelijk of betrokkene de kosten uit de aanwezige draagkracht kan voldoen. De rechtbank overweegt dat het college bij de vaststelling van de draagkracht van de betrokkene een zekere beoordelingsvrijheid heeft. Deze beoordelingsvrijheid houdt onder meer in dat het college vrij is te bepalen met welk deel van de (in aanmerking te nemen) inkomsten boven bijstandsniveau rekening wordt gehouden en over welke periode de draagkracht in aanmerking wordt genomen. [3] Het college heeft in de beleidsregels bepaald dat onder draagkracht wordt verstaan 110% van het inkomen boven de bijstandsnorm. Van belang is daarom wat de voor betrokkene toepasselijke bijstandsnorm is.
Verblijf in een inrichting als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder f, van de Participatiewet?
9. De eerste vraag die beantwoord moet worden is of het verblijf van betrokkene in [woonzorgcentrum] van [zorginstelling] moet worden aangemerkt als verblijf in een inrichting als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder f van de Participatiewet.
9.1.
Vast staat dat betrokkene op basis van een Wlz-indicatie naar het woonzorgcentrum is verhuisd omdat hij permanente zorg nodig heeft. Gelet daarop is sprake van een verblijf in een inrichting als bedoeld in artikel 1, aanhef onder f, onder 1° van de Participatiewet. Blijkens rechtsoverweging 4.3 van de uitspraak van de CRvB uit 2015 waar eiseres op heeft gewezen, is het bij een inrichting onder 1° (anders dan bij de inrichting bedoeld onder 2°) niet relevant of sprake is van zelfstandige woonruimte. Dat betrokkene over een zelfstandige woonruimte beschikt, is bij gebrek aan informatie over de woonsituatie overigens ook niet gebleken.
9.2.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de norm die geldt voor een alleenstaande die verblijft in een inrichting als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onder a van de Participatiewet van toepassing is op betrokkene, zodat het college deze norm terecht heeft gehanteerd.
Draagkrachtberekening
10. Eiseres heeft gesteld dat sprake is van bijzondere omstandigheden, zodat getoetst moet worden aan het individualiseringsbeginsel van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet. De rechtbank merkt op dat artikel 18 van de Participatiewet alleen geldt voor algemene bijstand en in dit geval dus niet van toepassing is. Na de toelichting van de gemachtigde van eiseres ter zitting begrijpt de rechtbank dit standpunt van eiseres aldus dat het college volgens haar in de draagkrachtberekening rekening dient te houden met de extra kosten waarmee betrokkene wordt geconfronteerd (eigen bijdrage aan CAK en servicekosten) en met het maandelijkse tekort van € 117,40 dat blijkt uit het overgelegde budgetplan.
10.1.
De rechtbank overweegt dat de inrichtingsnorm lager is dan de norm voor een alleenstaande omdat ervan uit wordt gegaan dat de zorginstelling voorziet in een aantal belangrijke bestaanskosten, waardoor iemand die in een inrichting woont bepaalde kosten niet hoeft te maken. Daar volgt uit dat als dergelijke bestaanskosten wél gemaakt moeten worden, omdat de zorginstelling daarin niet voorziet, dat een reden zou kunnen zijn om daar rekening mee te houden in de draagkrachtberekening.
10.2.
Niet in geschil is dat het CAK de eigen bijdrage heeft vastgesteld op basis van het inkomen van betrokkene en dat het college bij het vaststellen van zijn draagkracht al rekening heeft gehouden met die eigen bijdrage.
10.3.
Eiseres stelt dat verder dat het tekort van € 117,40 per maand wordt veroorzaakt door de hoogte van de servicekosten van de zorginstelling van ruim € 300,- per maand. Onduidelijk is gebleven waar deze servicekosten betrekking op hebben. De gemachtigde van eiseres kon desgevraagd niet toelichten waar deze kosten op zien. Daardoor kan de rechtbank niet vaststellen of betrokkene met kosten wordt geconfronteerd waar mensen in een inrichting normaal gesproken niet mee worden geconfronteerd omdat de inrichting daarin voorziet. De rechtbank kan dus ook niet vaststellen of er reden is om rekening te houden met deze servicekosten in de draagkrachtberekening.
10.4.
De rechtbank overweegt dat eiseres de draagkrachtberekeningen die het college in de primaire besluiten heeft gemaakt verder niet inhoudelijk heeft weersproken. Uit deze berekeningen volgt dat betrokkene voldoende draagkracht heeft om de kosten van bewindvoering en rechtsbijstand zelf te kunnen voldoen. Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dan ook dat het college terecht heeft vastgesteld dat betrokkene geen recht (meer) heeft op bijzondere bijstand. Dat betekent dat de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand terecht is afgewezen en dat de bijzondere bijstandsuitkering van betrokkene voor de kosten van bewindvoering terecht is beëindigd per 1 maart 2023 en ingetrokken en teruggevorderd over de periode van 1 augustus 2022 tot en met 28 februari 2023. Gesteld noch gebleken is dat sprake was van dringende redenen om van terugvordering af te zien.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep wordt ongegrond verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Op grond van artikel 1, aanhef en onder f, van de Participatiewet wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder inrichting:
1°. een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van verpleging of verzorging aan aldaar verblijvende hulpbehoevenden;
2°. een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van slaapgelegenheid, waarbij de mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding gedurende meer dan de helft van ieder etmaal aanwezig is.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander, die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Op grond van artikel 23, eerste lid, onder a van de Participatiewet is bij een verblijf in een inrichting de norm per kalendermaand € 378,62 indien het een alleenstaande of een alleenstaande ouder betreft.
Op grond van het tweede lid, onder a van dit artikel wordt het bedrag van de norm, bedoeld in het eerste lid, verhoogd met € 3,00 voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Op grond van artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet wordt onder inkomen verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor zover deze:
betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet heeft de alleenstaande of het gezin, onverminderd paragraaf 2.2, recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van artikel 58, tweede lid, onder a van de Participatiewet kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van artikel 58, achtste lid van de Participatiewet kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Beleidsregels Bijzondere Bijstand en Regelingen [plaats] 2020
Artikel 5 Toegang
1. Indien belanghebbende niet beschikt over voldoende middelen zoals vermeld in artikel 35 van de wet, is voor individuele bijzondere kosten de toegang gesteld op een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm.
Artikel 17 Kosten bewindvoering, curatele, mentorschap en budgetbeheer.
1. Onder draagkracht wordt verstaan: 110% van het inkomen boven de bijstandsnorm en 100% van vermogen boven de vermogensvrijlating.

Voetnoten

1.Een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg.
2.CRvB 15 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4624.
3.CRvB 21 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3278.