10.1.De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
11. Eiseres stelt – kort gezegd – dat het parkeerverbod in strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel is ingesteld en dat het college haar belangen onvoldoende heeft meegewogen bij het nemen van dit verkeersbesluit. Op de [bedrijventerrein] is volgens eiseres sprake van een groot parkeertekort, dat met het instellen van dit parkeerverbod alleen maar toeneemt. Ook zal de verkeersonveiligheid door het instellen van dit parkeerverbod volgens eiseres toenemen.
De met het verkeersbesluit te dienen belangen
12. Het parkeerverbod is door het college ingesteld ten behoeve van het in stand houden van de weg en de bruikbaarheid daarvan, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het huidige parkeergedrag in de [bedrijventerrein] tussen de huisnummers [nummer 6] , [nummer 7] en [nummer 8] zorgt voor een beperkte toegankelijkheid van dit deel van de [bedrijventerrein] , waardoor ook de hulpdiensten worden gehinderd.
13. Eiseres bevestigt dat sprake is van beperkte toegankelijkheid op dit deel van de [bedrijventerrein] en dat de hulpdiensten daardoor worden gehinderd. Tussen partijen is dus niet in geschil dat als gevolg van het huidige parkeergedrag een verkeersonveilige situatie ontstaat op de [bedrijventerrein] . Wel in geschil is hoe dit probleem moet worden opgelost. Het college stelt zich op het standpunt dat een parkeerverbod noodzakelijk is om ongewenste, verkeersonveilige situaties te voorkomen. Eiseres pleit voor het aanleggen van parkeervakken.
Toetsingskader verkeersbesluit
14. Uit vaste rechtspraakvan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), de hoogte bestuursrechter in dit soort zaken, volgt dat het college beoordelingsruimte heeft bij de beantwoording van de vraag wat nodig is ter bescherming van de verkeersbelangen genoemd in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW. Het college dient dit naar behoren te motiveren. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het college van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of het college redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen. Nadat het college heeft vastgesteld wat naar zijn oordeel nodig is gelet op de betrokken verkeersbelangen, moet het de uitkomst van die beoordeling afwegen tegen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit. Bij die afweging heeft het bestuursorgaan beleidsruimte. De bestuursrechter gaat niet na of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de (uitkomst van de) belangenafweging die ten grondslag ligt aan het besluit onevenredig is in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen, zoals bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
15. De rechtbank stelt voorop dat het college beoordelingsruimte heeft bij het nemen van een verkeersbesluit zoals hier aan de orde. Het belang dat het college met dit verkeersbesluit wil dienen, namelijk het waarborgen van voldoende doorgang bij calamiteiten voor de hulpdiensten, is een zwaarwegend belang. Dit is niet in geschil. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de nadelige gevolgen van het verkeersbesluit voor eiseres niet onevenredig zijn in verhouding tot het met het besluit te dienen doel. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat het parkeerverbod leidt tot ongemak voor haar bedrijfsvoering. Klanten die niet kunnen parkeren, zullen hun auto op straat neerzetten om te laden en lossen of voor de oprit van de overburen. Daardoor zal de verkeersonveiligheid volgens eiseres alleen maar toenemen. Met het aanleggen van parkeervakken worden volgens eiseres de gezamenlijke belangen van de toegankelijkheid en verkeersveiligheid gediend en wordt tevens tegemoetgekomen aan de bedrijfsmatige belangen van eiseres. Het college heeft volgens eiseres onvoldoende gemotiveerd waarom hij niet wil meewerken aan deze alternatieve oplossing. Daarbij wijst eiseres erop dat zij steun krijgt van haar buurtgenoten voor deze alternatieve oplossing, zoals blijkt uit de verzamelde handtekeningen.
16. De rechtbank overweegt dat het college niet betwist dat op dit deel van de [bedrijventerrein] de parkeerdruk soms hoog is. In zijn verweerschrift en ter zitting heeft het echter toegelicht dat hij niet wil meewerken aan het aanleggen van parkeervakken op de [bedrijventerrein] omdat de bedrijven op het bedrijventerrein op grond van de Nota Parkeernormen op eigen terrein moeten parkeren. Eiseres is dus in beginsel zelf verantwoordelijk voor het oplossen van haar eigen parkeeropgave. Uit observaties van de politie is volgens het college gebleken dat er op het eigen terrein van eiseres voldoende ruimte is en dat er in de directe omgeving ook voldoende ruimte is om te parkeren, rekening houdend met een acceptabele loopafstand. De rechtbank stelt vast dat dit wordt bevestigd door een advies verkeersbesluit van de politie van 5 maart 2024.. Met het college is de rechtbank van oordeel dat het verrichten van een parkeeronderzoek ook niet nodig was, gezien het voorgaande en de relatief beperkte omvang van het parkeerprobleem.
17. Het college heeft toegelicht dat hij ook geen parkeervakken wil aanleggen op de [bedrijventerrein] omdat dit ten koste zou gaan van het schaarse groen op het bedrijventerrein. Dat is volgens het college in strijd met het gemeentelijk beleid ‘[naam beleid]’. Het college wil daarbij geen precedent scheppen voor andere groenstroken in de stad.
18. De rechtbank is van oordeel dat het college zich gelet op voorgaande toelichting in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het instellen van een parkeerverbod op dit deel van de [bedrijventerrein] noodzakelijk is ten behoeve van het in stand houden van de weg en de bruikbaarheid daarvan. Het parkeerverbod is naar het oordeel van de rechtbank een geschikt en evenwichtig middelom de problemen ter plaatse op te lossen. Het college is niet gehouden om mee te werken aan het voorstel van eiseres om parkeervakken aan te leggen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat onweersproken is dat (de klanten van) eiseres in beginsel op haar eigen terrein moeten parkeren. Het college heeft de belangen van eiseres naar het oordeel van de rechtbank voldoende betrokken in zijn afweging. Gelet op de beleidsruimte die het college heeft, mocht het meer gewicht toekennen aan het belang van groen op het bedrijventerrein dan aan het belang van eiseres om voor de deur van haar bedrijf te kunnen parkeren. Dat de nadelige gevolgen van het verkeersbesluit voor eiseres onevenredig zijn in verhouding tot de zwaarwegende belangen die met het besluit worden gediend, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Ook van strijd met het zorgvuldigheids- en/of het motiveringsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
19. De rechtbank merkt tot slot nog op dat zij eiseres niet volgt in haar stelling dat parkeervakken aangelegd zouden moeten worden op dit deel van de [bedrijventerrein] omdat de bermen geen groenbestemming hebben. Uit de toepasselijke planregels volgt dat de betreffende gronden met de bestemming ‘bedrijf-3 en -4’ (artikel 5 en 6 van de planregels) onder meer bestemd zijn voor groenvoorzieningen en dat de gronden met de bestemming ‘verkeer’ (artikel 12 van de planregels) onder meer bestemd zijn voor beplantingen en bermen.