ECLI:NL:RBZWB:2024:3793

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
23/11727
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een parkeerverbod middels gele belijning door de rechtbank

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een B.V. uit [plaats], tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal om een parkeerverbod in te stellen door middel van gele belijning aan de [bedrijventerrein] in [plaats]. Het college had op 3 november 2023 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, waarna de rechtbank op 7 mei 2024 de zaak heeft behandeld. Eiseres stelt dat het parkeerverbod in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, en dat haar belangen onvoldoende zijn meegewogen. De rechtbank oordeelt dat het college op goede gronden het parkeerverbod heeft ingesteld, met als doel de toegankelijkheid voor hulpdiensten te waarborgen. De rechtbank concludeert dat de nadelige gevolgen van het besluit voor eiseres niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. De rechtbank wijst erop dat het college beoordelingsruimte heeft en dat het belang van verkeersveiligheid en toegankelijkheid voor hulpdiensten zwaarwegend is. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat de nadelige gevolgen van het parkeerverbod onevenredig zijn. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt het besluit van het college.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11727

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.P.M. Magielse),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het college om een parkeerverbod in te stellen middels het aanbrengen van gele belijning aan de [bedrijventerrein] in [plaats] .
1.1.
Met het bestreden besluit van 3 november 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de heer [naam 1] , bijgestaan door zijn gemachtigde, en [naam 2] en [gemachtigde] namens het college.

Totstandkoming van het besluit

2. De [bedrijventerrein] in [plaats] (huisnummers [nummer 1] t/m [nummer 2] ) is een doodlopende weg met een keerlus, die onderdeel uitmaakt van het [bedrijventerrein] . De onderneming van eiseres is gelegen aan de [bedrijventerrein] [nummer 3] . Eiseres heeft een groothandel in overige machines, apparaten en toebehoren voor industrie en handel en houdt zich bezig met de verhuur van consumentenartikelen, aluminium rolsteigers voor bouw- en kluswerk, montage en demontage van steigers.
3. Op 12 juni 2023 is bij de gemeente Roosendaal een interne adviesnota met toelichting voorgelegd aan het college met het verzoek in te stemmen met het te nemen verkeersbesluit ‘ [verkeersbesluit] ’.
4. Voordat het verkeersbesluit is genomen, zijn de omwonenden geïnformeerd middels een bewonersbrief, waarin de uit te voeren werkzaamheden, inhoudende het aanbrengen van een gele belijning, worden aangekondigd.
5. Met een besluit van 3 juli 2023 heeft het college een parkeerverbod ingesteld middels het aanbrengen van een gele belijning aan de oostzijde van de [bedrijventerrein] in [plaats] ter hoogte van huisnummer [nummer 4] (over een lengte van 15 meter) en aan de zuidzijde van de [bedrijventerrein] in [plaats] ter hoogte van huisnummers [nummer 5] , [nummer 6] t/m [nummer 7] (153 meter).
6. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
7. Op 9 oktober 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden bij de commissie voor de bezwaarschriften.
8. In het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden een parkeerverbod heeft ingesteld aan de [bedrijventerrein] in [plaats] . Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
10. De rechtbank is van oordeel dat het college op goede gronden een parkeerverbod heeft ingesteld aan de [bedrijventerrein] in [plaats] . Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
10.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
11. Eiseres stelt – kort gezegd – dat het parkeerverbod in strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel is ingesteld en dat het college haar belangen onvoldoende heeft meegewogen bij het nemen van dit verkeersbesluit. Op de [bedrijventerrein] is volgens eiseres sprake van een groot parkeertekort, dat met het instellen van dit parkeerverbod alleen maar toeneemt. Ook zal de verkeersonveiligheid door het instellen van dit parkeerverbod volgens eiseres toenemen.
De met het verkeersbesluit te dienen belangen
12. Het parkeerverbod is door het college ingesteld ten behoeve van het in stand houden van de weg en de bruikbaarheid daarvan, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het huidige parkeergedrag in de [bedrijventerrein] tussen de huisnummers [nummer 6] , [nummer 7] en [nummer 8] zorgt voor een beperkte toegankelijkheid van dit deel van de [bedrijventerrein] , waardoor ook de hulpdiensten worden gehinderd.
13. Eiseres bevestigt dat sprake is van beperkte toegankelijkheid op dit deel van de [bedrijventerrein] en dat de hulpdiensten daardoor worden gehinderd. Tussen partijen is dus niet in geschil dat als gevolg van het huidige parkeergedrag een verkeersonveilige situatie ontstaat op de [bedrijventerrein] . Wel in geschil is hoe dit probleem moet worden opgelost. Het college stelt zich op het standpunt dat een parkeerverbod noodzakelijk is om ongewenste, verkeersonveilige situaties te voorkomen. Eiseres pleit voor het aanleggen van parkeervakken.
Toetsingskader verkeersbesluit
14. Uit vaste rechtspraak [1] van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), de hoogte bestuursrechter in dit soort zaken, volgt dat het college beoordelingsruimte heeft bij de beantwoording van de vraag wat nodig is ter bescherming van de verkeersbelangen genoemd in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW. Het college dient dit naar behoren te motiveren. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het college van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of het college redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen. Nadat het college heeft vastgesteld wat naar zijn oordeel nodig is gelet op de betrokken verkeersbelangen, moet het de uitkomst van die beoordeling afwegen tegen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit. Bij die afweging heeft het bestuursorgaan beleidsruimte. De bestuursrechter gaat niet na of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de (uitkomst van de) belangenafweging die ten grondslag ligt aan het besluit onevenredig is in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen, zoals bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Belangenafweging
15. De rechtbank stelt voorop dat het college beoordelingsruimte heeft bij het nemen van een verkeersbesluit zoals hier aan de orde. Het belang dat het college met dit verkeersbesluit wil dienen, namelijk het waarborgen van voldoende doorgang bij calamiteiten voor de hulpdiensten, is een zwaarwegend belang. Dit is niet in geschil. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de nadelige gevolgen van het verkeersbesluit voor eiseres niet onevenredig zijn in verhouding tot het met het besluit te dienen doel. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat het parkeerverbod leidt tot ongemak voor haar bedrijfsvoering. Klanten die niet kunnen parkeren, zullen hun auto op straat neerzetten om te laden en lossen of voor de oprit van de overburen. Daardoor zal de verkeersonveiligheid volgens eiseres alleen maar toenemen. Met het aanleggen van parkeervakken worden volgens eiseres de gezamenlijke belangen van de toegankelijkheid en verkeersveiligheid gediend en wordt tevens tegemoetgekomen aan de bedrijfsmatige belangen van eiseres. Het college heeft volgens eiseres onvoldoende gemotiveerd waarom hij niet wil meewerken aan deze alternatieve oplossing. Daarbij wijst eiseres erop dat zij steun krijgt van haar buurtgenoten voor deze alternatieve oplossing, zoals blijkt uit de verzamelde handtekeningen.
16. De rechtbank overweegt dat het college niet betwist dat op dit deel van de [bedrijventerrein] de parkeerdruk soms hoog is. In zijn verweerschrift en ter zitting heeft het echter toegelicht dat hij niet wil meewerken aan het aanleggen van parkeervakken op de [bedrijventerrein] omdat de bedrijven op het bedrijventerrein op grond van de Nota Parkeernormen op eigen terrein moeten parkeren. Eiseres is dus in beginsel zelf verantwoordelijk voor het oplossen van haar eigen parkeeropgave. Uit observaties van de politie is volgens het college gebleken dat er op het eigen terrein van eiseres voldoende ruimte is en dat er in de directe omgeving ook voldoende ruimte is om te parkeren, rekening houdend met een acceptabele loopafstand. De rechtbank stelt vast dat dit wordt bevestigd door een advies verkeersbesluit van de politie van 5 maart 2024.. Met het college is de rechtbank van oordeel dat het verrichten van een parkeeronderzoek ook niet nodig was, gezien het voorgaande en de relatief beperkte omvang van het parkeerprobleem.
17. Het college heeft toegelicht dat hij ook geen parkeervakken wil aanleggen op de [bedrijventerrein] omdat dit ten koste zou gaan van het schaarse groen op het bedrijventerrein. Dat is volgens het college in strijd met het gemeentelijk beleid ‘[naam beleid]’. Het college wil daarbij geen precedent scheppen voor andere groenstroken in de stad.
18. De rechtbank is van oordeel dat het college zich gelet op voorgaande toelichting in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het instellen van een parkeerverbod op dit deel van de [bedrijventerrein] noodzakelijk is ten behoeve van het in stand houden van de weg en de bruikbaarheid daarvan. Het parkeerverbod is naar het oordeel van de rechtbank een geschikt en evenwichtig middel [2] om de problemen ter plaatse op te lossen. Het college is niet gehouden om mee te werken aan het voorstel van eiseres om parkeervakken aan te leggen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat onweersproken is dat (de klanten van) eiseres in beginsel op haar eigen terrein moeten parkeren. Het college heeft de belangen van eiseres naar het oordeel van de rechtbank voldoende betrokken in zijn afweging. Gelet op de beleidsruimte die het college heeft, mocht het meer gewicht toekennen aan het belang van groen op het bedrijventerrein dan aan het belang van eiseres om voor de deur van haar bedrijf te kunnen parkeren. Dat de nadelige gevolgen van het verkeersbesluit voor eiseres onevenredig zijn in verhouding tot de zwaarwegende belangen die met het besluit worden gediend, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Ook van strijd met het zorgvuldigheids- en/of het motiveringsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
19. De rechtbank merkt tot slot nog op dat zij eiseres niet volgt in haar stelling dat parkeervakken aangelegd zouden moeten worden op dit deel van de [bedrijventerrein] omdat de bermen geen groenbestemming hebben. Uit de toepasselijke planregels volgt dat de betreffende gronden met de bestemming ‘bedrijf-3 en -4’ (artikel 5 en 6 van de planregels) onder meer bestemd zijn voor groenvoorzieningen en dat de gronden met de bestemming ‘verkeer’ (artikel 12 van de planregels) onder meer bestemd zijn voor beplantingen en bermen.

Conclusie en gevolgen

20. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het college in redelijkheid een parkeerverbod heeft kunnen instellen middels het aanbrengen van gele belijning aan de [bedrijventerrein] in [plaats] . Het bestreden besluit kan dan ook in stand blijven. Het beroep van eiseres zal ongegrond worden verklaard.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb mogen de nadelige gevolgen van een besluit voor een of meer belanghebbenden niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Wegenverkeerswet 1994 (WVW)
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de WVW kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Op grond van artikel 2, tweede lid, van de WVW kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Op grond van artikel 15, tweede lid, van de WVW geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Besluit Administratieve Bepalingen inzake het Wegverkeer (BABW)
Op grond van artikel 12, onder b, sub VI van het BABW moet de plaatsing of verwijdering van verkeerstekens op het wegdek in de vorm van gele onderbroken strepen geschieden krachtens een verkeersbesluit.
Op grond van artikel 21 van het BABW moet de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval vermelden welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.

Voetnoten

1.ABRvS 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:599, ABRvS 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1629, ABRvS 16 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:768 en ABRvS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1774.
2.ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285