ECLI:NL:RBZWB:2024:3789

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
BRE 23/9361 ZW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van een Ziektewet-uitkering na eerstejaars ZW-beoordeling

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering door het UWV. Het UWV had op 30 december 2022 besloten de uitkering van eiseres te beëindigen per 26 februari 2023, en dit besluit werd in een later bezwaar bevestigd. Eiseres, die sinds 26 januari 2022 arbeidsongeschikt was door diverse medische klachten, waaronder rugpijn en fibromyalgie, betwistte de beëindiging van haar uitkering. De rechtbank heeft op 29 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat betekent dat zij geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. De rechtbank baseert haar oordeel op de medische rapporten van verzekeringsartsen van het UWV, die concludeerden dat eiseres in staat was om passende arbeid te verrichten. Eiseres had aangevoerd dat er meer beperkingen waren dan vastgesteld, maar de rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er voldoende informatie beschikbaar was om tot een weloverwogen beslissing te komen.

De rechtbank concludeert dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, geschikt waren voor eiseres, en dat de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid correct was. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en zij krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds en openbaar gemaakt op 6 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9361 ZW

uitspraak van 6 juni 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.G. Hage,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de
beëindiging van haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 30 december 2022 (primair besluit) de ZW-uitkering van eiseres beëindigd met ingang van 26 februari 2023.
1.2
Met het bestreden besluit van 21 juli 2023 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de beëindiging van de uitkering gebleven.
1.3
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 29 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde, en mr. H.J.J. Verhoeven als gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiseres medische beperkingen heeft en of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd per 26 februari 2023. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
4.1
Eiseres is werkzaam geweest als verkoopster. Voor dat werk is zij op 26 januari 2022 uitgevallen vanwege rugpijnklachten met (pseudo)radiculaire uitstraling. Tevens is sprake van heupartrose, knieklachten, diverse armbreuken met peesletstel in het verleden en artrose aan de duim van de rechterhand. Daarnaast is door de reumatoloog in augustus 2022 fibromyalgie en polyartrosis deformans vastgesteld. Sinds 16 september 2022 heeft eiseres ook pijnklachten aan de rechter dominante schouder. Ook is een refractieafwijking aan het linkeroog geconstateerd. Verder heeft eiseres veel meegemaakt in haar privéleven.
Eiseres ontving met ingang van 26 januari 2022 een ZW-uitkering van haar werkgever. In mei 2022 is de arbeidsovereenkomst met deze werkgever geëindigd. Na een zogeheten eerstejaars ZW-beoordeling heeft het UWV vastgesteld dat eiseres in staat is om passende arbeid te verrichten.
4.2
Niet in geschil is dat eiseres 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiseres in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
5. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat zij geen reden ziet om af te wijken van het belastbaarheidsoordeel van de primaire verzekeringsarts. De ervaren klachten en belemmeringen van eiseres zijn in het primaire spreekuur uitgebreid aan de orde gesteld en er was voldoende medische informatie aanwezig om tot een weloverwogen beslissing te komen. Er heeft voldoende uitgebreid, op de klachten gericht medisch onderzoek plaatsgevonden. Er zijn beperkingen vastgesteld ten aanzien van zware fysieke arbeid, passend bij de diagnoses en daaruit voortvloeiende ervaren lichamelijke klachten van eiseres. Ook zijn er beperkingen aangenomen ter voorkoming van psychische overbelasting. Niet gebleken is dat de verzekeringsarts een onvolledig beeld heeft gehad van de medische gezondheidstoestand van eiseres en de daaruit voor het verrichten van arbeid voortvloeiende beperkingen. Eiseres heeft in bezwaar geen nieuwe informatie aangeleverd om objectief te kunnen vaststellen dat er sprake zou zijn van een ernstigere gezondheidssituatie dan reeds bekend, of van verdergaande beperkingen dan vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Op de items lopen, staan en zitten zijn al beperkingen aangenomen die passen bij haar geobjectiveerde beperkingen. De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de FML van 2 december 2022.
5.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat er in bezwaar een hoorzitting had moeten plaatsvinden, ondanks dat zij aangegeven heeft dit niet nodig te vinden. Dit gelet op haar problematiek. Volgens eiseres is zij meer beperkt dan vastgelegd in de FML. De verzekeringsarts b&b stelt dat uit de verwijsbrief van de huisarts van 12 juli 2022 blijkt dat er nog brieven van de orthopeed en de pijnpoli zouden volgen, deze zijn ten onrechte niet afgewacht of opgevraagd. In het rapport van de verzekeringsarts b&b staat ook dat sprake is van tintelingen en minder kracht, neurologisch zou dit bekeken moeten worden. Dit kan stroken met de verminderde belastbaarheid zoals eiseres aangeeft, daar is de verzekeringsarts b&b ten onrechte aan voorbij gegaan. Mede gelet op de heftige gebeurtenissen in het leven van eiseres zou er sprake kunnen zijn van een depressie. Overwegingen daarover ontbreken.
Tot slot heeft eiseres voorafgaand aan de zitting nog drie stukken overgelegd, te weten een medisch dossier orthopedie van 24 maart 2021 tot en met 14 februari 2023, een brief van neuroloog [naam 1] van 16 februari 2024 en een brief van GZ-psycholoog [naam 2] en behandelend psycholoog [naam 3] van 16 april 2024.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde fysieke en psychische klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat eiseres telefonisch heeft aangegeven dat zij geen gebruik wil maken van een hoorzitting, zij gaf aan niets toe te voegen te hebben aan het bezwaar. De verzekeringsarts b&b achtte contact met eiseres evenmin noodzakelijk, aangezien er voldoende informatie beschikbaar was van de behandelend sector en er geen onduidelijkheden waren na dossierstudie en de ingebrachte bezwaargronden. Eiseres stelt dat er desondanks een hoorzitting had moeten plaatsvinden vanwege haar complexe medische situatie. Ter zitting heeft zij gesteld dat sprake is van ‘massieve problemen’. De verzekeringsarts b&b heeft naar het oordeel van de rechtbank echter terecht gesteld dat over deze medische problematiek juist voldoende informatie voorhanden is, zodat deze grond niet slaagt.
Ook de stelling van eiseres dat de verzekeringsarts b&b ten onrechte de brieven van de orthopeed en pijnpoli waar de huisarts in de brief van 12 juli 2022 melding van heeft gemaakt niet heeft afgewacht, wordt niet gevolgd. Ten tijde van de besluitvorming was niet bekend om welke brieven het ging en welke ontbrekende informatie er in die brieven zou staan. Eiseres heeft uiteindelijk in beroep het medisch dossier orthopedie van 24 maart 2021 tot en met 14 februari 2023 overgelegd, maar daarin staat naar het oordeel van de rechtbank geen nieuwe informatie over haar medische situatie. De informatie uit de overgelegde brief van de neuroloog van 16 februari 2024 ziet op de actuele situatie van dat moment en niet op de datum in geding (26 februari 2023).
Tot slot wordt niet betwijfeld dat eiseres (psychische) klachten zal hebben ervaren vanwege de diverse heftige gebeurtenissen die zich hebben afgespeeld in haar privéleven. Er is echter geen sprake van objectief vastgestelde medische problematiek. De informatie uit de door eiseres overgelegde brief van de psychologen van 16 april 2024 ziet eveneens niet op de datum in geding en ook overigens blijkt daaruit niet van een depressie, zoals door eiseres in de beroepsgronden wel is gesuggereerd.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om het UWV nog op de drie door eiseres overgelegde stukken te laten reageren, zoals ter zitting is verzocht door het UWV.
Niet gebleken is dat in de FML van 2 december 2022 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiseres meer beperkt moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
6.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: receptionist (Sbc-code 315120), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en verkoper tickets (Sbc-code 316011).
6.2
Eiseres heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht, met name de functie van receptioniste. Hiertoe heeft eiseres aangevoerd dat zij een LBO diploma richting groen en tuinaanleg heeft. De arbeidsdeskundige concludeert dat zij daarmee in staat is notulen te verwerken van interne vergaderingen, maar die conclusie is apert onjuist. Zij is niet opgeleid tot het maken van notulen, daarvoor is een gedegen secretaresse opleiding vereist en daar is niet van gebleken.
6.3
Wat eiseres heeft aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat zij niet geschikt is voor de functie van receptioniste. Eiseres voldoet aan de opleidingseisen, aangezien er VMBO-niveau wordt gevraagd en eiseres beschikt over een MBO-2 diploma. Verder worden er geen nadere eisen gesteld anders dan dat men in staat moet zijn om eenvoudig administratief werk te kunnen verrichten met een computer. Daartoe moet eiseres in staat worden geacht. Eiseres heeft ook geen (medische) redenen aangevoerd waarom zij deze computervaardigheden niet binnen redelijke termijn zou kunnen aanleren. Verder blijkt uit de functieomschrijving niet dat het gaat om te statisch werk, zoals eiseres ter zitting wel heeft gesteld. Eiseres heeft niet gemotiveerd waarom de andere twee geduide functies niet geschikt zouden zijn. De hiervoor genoemde functies mochten naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
7. Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen (de zogenaamde theoretische verdiencapaciteit), heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 26 februari 2023.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom geen proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 6 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: de voor de beoordeling van het beroep relevante wet- en regelgeving

De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).