Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank heeft het verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De ondertoezichtstelling van de minderjarigen was eerder verlengd tot 26 januari 2024, maar de rechtbank heeft besloten dat er geen verdere verlenging zal plaatsvinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een aanzienlijke weerstand bestaat bij de minderjarigen tegen contact met hun vader, [de man]. De vrouw, [de vrouw], heeft in haar verzoeken aangegeven dat er momenteel geen zorg- en contactregeling kan worden vastgesteld, gezien de huidige situatie van de minderjarigen.
De rechtbank heeft de eerdere co-ouderschapsregeling beëindigd, maar heeft wel bepaald dat de man en de minderjarigen recht hebben op contact, voor zover de minderjarigen daar behoefte aan hebben. De rechtbank heeft benadrukt dat contact tussen de minderjarigen en de man belangrijk is voor hun identiteitsontwikkeling, maar dat dit contact momenteel niet mogelijk is. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere ouder zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door mr. Hamburger en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, Van Dongen.