4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
De rechtbank vast dat op 15 januari 2022 omstreeks 22:58 uur op de kruising tussen de Wipstraat en de Wouwsestraat in Steenbergen een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij een personenauto en een fietser betrokken waren. Op de plaats van het ongeval geldt een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur.
Verdachte was de bestuurder van de Fiat Seicento met [kenteken] . Hij bestuurde deze personenauto terwijl hij onder invloed was van 600 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht en zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs. [slachtoffer] was de bestuurder van de fiets. Verdachte en [slachtoffer] reden beiden op de Wipstraat. De Wipstraat is een afbuigende voorrangsweg die ter hoogte van de Wouwsetraat een scherpe bocht naar links maakt (in de richting van de Molenstraat). Deze weg bevat ook een fietsstrook, die eveneens in de bocht afbuigt naar links. Verdachte reed in de bocht van de Wipstraat rechtdoor, in de richting van de Wouwsestraat. Daar bevindt zich een verkeersdrempel. Verdachte verliet daarmee de voorrangsweg. Hij reed op dat moment tussen de 81 en 95 kilometer per uur. Op datzelfde moment reed [slachtoffer] eveneens in de bocht van de Wipstraat, maar volgde de fietsstrook op de voorrangsweg naar links. Dit heeft tot gevolg gehad dat de personenauto van verdachte in botsing is gekomen met de fiets waarop [slachtoffer] zat. Door dit verkeersongeval is hij op 16 januari 2022 aan zijn verwondingen overleden.
Feit 1
De vraag waarvoor de rechtbank zich allereerst gesteld ziet, is of verdachte schuld heeft aan dit verkeersongeval. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
Aan zijn schuld te wijten
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna: WVW) is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Verdachte heeft in de bebouwde kom waar een snelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan, gereden met een veel te hoge snelheid tussen de 81 en 95 kilometer per uur. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op de onoverzichtelijke wegsituatie ter plaatse de toegestane snelheid van 50 kilometer per uur al aan de hoge kant, laat staan de door verdachte gereden snelheid. De weg maakt immers een scherpe bocht naar links en er is relatief veel bebouwing. Verdachte heeft de voorrangsweg verlaten en wilde de Wouwsestraat inrijden. Daarbij moet hij het fietspad oversteken. Dit heeft hij niet alleen met veel te hoge snelheid gedaan, maar ook onder invloed van een forse hoeveelheid alcohol. Verdachte heeft bovendien gereden zonder geldig rijbewijs. Op de kruising heeft verdachte geen voorrang verleend aan de rechtdoor gaande fietser op de voorrangsweg. Gelet op al deze gedragingen in samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is.
Vervolgens dient de rechtbank de mate van schuld vast te stellen. De vastgestelde schuld aan een ongeval kan, in juridische zin, bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, waarbij roekeloosheid geldt als zwaarste vorm van schuld. De rechtbank zal eerst beoordelen of de schuld die verdachte heeft aan het ongeval is aan te merken als roekeloosheid.
Roekeloosheid
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. In dit artikel is strafbaar gesteld het zich opzettelijk in het verkeer zodanig gedragen dat de verkeersregels ernstig worden geschonden, als daarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is. Er is een twaalftal gedragingen uitdrukkelijk, maar niet limitatief, benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels die tot overtreding van dit artikel kunnen leiden.
Artikel 5a WVW
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte met de hiervoor vastgestelde verkeersgedragingen die hebben geleid tot het ongeval a) de verkeersregels heeft geschonden, b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. De verkeersregels geschonden
De rechtbank heeft al vastgesteld dat verdachte geen voorrang heeft verleend en de wettelijk toegestane maximumsnelheid heeft overschreden. Dit zijn gedragingen die in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk onder f en g zijn benoemd als voorbeelden van het schenden van de verkeersregels. De rechtbank overweegt dat de lijst met genoemde verkeersgedragingen onder lid 1 een niet limitatieve opsomming betreft. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook het rijden zonder geldig rijbewijs worden aangemerkt als gevaarzettend rijgedrag. Vast staat dan ook dat verdachte de verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, WVW heeft geschonden. Daarnaast wordt gelet op artikel 5a, tweede lid, WVW bij de toepassing van het eerste lid mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat verdachte onder invloed van alcohol was.
In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
Verdachte heeft geen voorrang verleend en heeft anderhalf tot twee keer de toegestane snelheid gereden. Dit terwijl hij de auto heeft bestuurd na gebruik van bijna zeven keer de toegestane hoeveelheid alcohol en terwijl hij niet in het bezit was van een geldig rijbewijs. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels.
Verdachte heeft de keuze gemaakt om in de auto te stappen, terwijl hij fors onder invloed van alcohol was. Daarbij beschikte verdachte niet over een geldig rijbewijs. Hij heeft naar eigen zeggen in Polen geen verzoek tot teruggave van zijn rijbewijs gedaan, nadat eerder zijn rijbewijs ongeldig was verklaard wegens het rijden onder invloed. Hij wist dan ook dat hij reed zonder geldig rijbewijs en dus niet mocht rijden. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij wist dat hij voorrang had moeten verlenen, maar dit niet heeft gedaan.
De rechtbank is verder van oordeel dat het rijden met een veel te hoge snelheid in dit geval niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels heeft geschonden.
Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat op de weg door het vertonen van het hiervoor beschreven rijgedrag. Dat die situatie zich ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt uit het feit dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] is overleden.
Naar het oordeel van de rechtbank was door het handelen van verdachte gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op al het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte roekeloos heeft gereden en dus schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, waardoor [slachtoffer] is komen te overlijden. De rechtbank acht daarmee het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feiten 2 en 3
De rechtbank verwijst naar wat zij hiervoor heeft overwogen onder feit 1 en is daarom van oordeel dat de feiten 2 en 3 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.