ECLI:NL:RBZWB:2024:3770

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
02/011492-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor roekeloos rijgedrag met dodelijke afloop

Op 6 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 januari 2022 in Steenbergen een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die onder invloed van alcohol en zonder geldig rijbewijs reed, heeft een fietser, [slachtoffer], aangereden, die als gevolg van de aanrijding op 16 januari 2022 is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte roekeloos heeft gereden, met een snelheid tussen de 81 en 95 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid op de weg 50 kilometer per uur was. De verdachte heeft geen voorrang verleend aan de fietser en heeft de verkeersregels op ernstige wijze geschonden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vijf jaar geëist. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 45 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vijf jaar. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte eerder in Polen was veroordeeld voor rijden onder invloed, wat zijn gedrag in deze zaak verergerde. De rechtbank heeft de emotionele impact van het ongeval op de nabestaanden van het slachtoffer in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/011492-23
vonnis van de meervoudige kamer van 6 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende te [woonadres]
raadsman mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 mei 2024, waarbij de officier van justitie, J. Verschuren, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: als bestuurder van een personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) is overleden, dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] is overleden;
feit 2: een personenauto heeft bestuurd terwijl hij onder invloed was van alcohol;
feit 3: een personenauto heeft bestuurd terwijl hij geen geldig rijbewijs had.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair tenlastegelegde bewezen, in die zin dat het aan verdachte is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos met een personenauto te rijden. De officier van justitie acht ook de feiten 2 en 3 bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit voor feit 1 primair dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring van roekeloosheid, zeer onvoorzichtig en/of onoplettend gedrag te komen. Ten aanzien van de schuldgradatie ‘aanmerkelijk onvoorzichtig’ en/of ‘onoplettend gedrag’ wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging refereert zich ook ten aanzien van feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
De rechtbank vast dat op 15 januari 2022 omstreeks 22:58 uur op de kruising tussen de Wipstraat en de Wouwsestraat in Steenbergen een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij een personenauto en een fietser betrokken waren. Op de plaats van het ongeval geldt een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur.
Verdachte was de bestuurder van de Fiat Seicento met [kenteken] . Hij bestuurde deze personenauto terwijl hij onder invloed was van 600 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht en zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs. [slachtoffer] was de bestuurder van de fiets. Verdachte en [slachtoffer] reden beiden op de Wipstraat. De Wipstraat is een afbuigende voorrangsweg die ter hoogte van de Wouwsetraat een scherpe bocht naar links maakt (in de richting van de Molenstraat). Deze weg bevat ook een fietsstrook, die eveneens in de bocht afbuigt naar links. Verdachte reed in de bocht van de Wipstraat rechtdoor, in de richting van de Wouwsestraat. Daar bevindt zich een verkeersdrempel. Verdachte verliet daarmee de voorrangsweg. Hij reed op dat moment tussen de 81 en 95 kilometer per uur. Op datzelfde moment reed [slachtoffer] eveneens in de bocht van de Wipstraat, maar volgde de fietsstrook op de voorrangsweg naar links. Dit heeft tot gevolg gehad dat de personenauto van verdachte in botsing is gekomen met de fiets waarop [slachtoffer] zat. Door dit verkeersongeval is hij op 16 januari 2022 aan zijn verwondingen overleden.
Feit 1
De vraag waarvoor de rechtbank zich allereerst gesteld ziet, is of verdachte schuld heeft aan dit verkeersongeval. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
Aan zijn schuld te wijten
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna: WVW) is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Verdachte heeft in de bebouwde kom waar een snelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan, gereden met een veel te hoge snelheid tussen de 81 en 95 kilometer per uur. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op de onoverzichtelijke wegsituatie ter plaatse de toegestane snelheid van 50 kilometer per uur al aan de hoge kant, laat staan de door verdachte gereden snelheid. De weg maakt immers een scherpe bocht naar links en er is relatief veel bebouwing. Verdachte heeft de voorrangsweg verlaten en wilde de Wouwsestraat inrijden. Daarbij moet hij het fietspad oversteken. Dit heeft hij niet alleen met veel te hoge snelheid gedaan, maar ook onder invloed van een forse hoeveelheid alcohol. Verdachte heeft bovendien gereden zonder geldig rijbewijs. Op de kruising heeft verdachte geen voorrang verleend aan de rechtdoor gaande fietser op de voorrangsweg. Gelet op al deze gedragingen in samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is.
Vervolgens dient de rechtbank de mate van schuld vast te stellen. De vastgestelde schuld aan een ongeval kan, in juridische zin, bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, waarbij roekeloosheid geldt als zwaarste vorm van schuld. De rechtbank zal eerst beoordelen of de schuld die verdachte heeft aan het ongeval is aan te merken als roekeloosheid.
Roekeloosheid
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. In dit artikel is strafbaar gesteld het zich opzettelijk in het verkeer zodanig gedragen dat de verkeersregels ernstig worden geschonden, als daarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is. Er is een twaalftal gedragingen uitdrukkelijk, maar niet limitatief, benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels die tot overtreding van dit artikel kunnen leiden.
Artikel 5a WVW
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte met de hiervoor vastgestelde verkeersgedragingen die hebben geleid tot het ongeval a) de verkeersregels heeft geschonden, b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. De verkeersregels geschonden
De rechtbank heeft al vastgesteld dat verdachte geen voorrang heeft verleend en de wettelijk toegestane maximumsnelheid heeft overschreden. Dit zijn gedragingen die in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk onder f en g zijn benoemd als voorbeelden van het schenden van de verkeersregels. De rechtbank overweegt dat de lijst met genoemde verkeersgedragingen onder lid 1 een niet limitatieve opsomming betreft. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook het rijden zonder geldig rijbewijs worden aangemerkt als gevaarzettend rijgedrag. Vast staat dan ook dat verdachte de verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, WVW heeft geschonden. Daarnaast wordt gelet op artikel 5a, tweede lid, WVW bij de toepassing van het eerste lid mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat verdachte onder invloed van alcohol was.
In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
Verdachte heeft geen voorrang verleend en heeft anderhalf tot twee keer de toegestane snelheid gereden. Dit terwijl hij de auto heeft bestuurd na gebruik van bijna zeven keer de toegestane hoeveelheid alcohol en terwijl hij niet in het bezit was van een geldig rijbewijs. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels.
Verdachte heeft de keuze gemaakt om in de auto te stappen, terwijl hij fors onder invloed van alcohol was. Daarbij beschikte verdachte niet over een geldig rijbewijs. Hij heeft naar eigen zeggen in Polen geen verzoek tot teruggave van zijn rijbewijs gedaan, nadat eerder zijn rijbewijs ongeldig was verklaard wegens het rijden onder invloed. Hij wist dan ook dat hij reed zonder geldig rijbewijs en dus niet mocht rijden. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij wist dat hij voorrang had moeten verlenen, maar dit niet heeft gedaan.
De rechtbank is verder van oordeel dat het rijden met een veel te hoge snelheid in dit geval niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels heeft geschonden.
Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat op de weg door het vertonen van het hiervoor beschreven rijgedrag. Dat die situatie zich ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt uit het feit dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] is overleden.
Naar het oordeel van de rechtbank was door het handelen van verdachte gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op al het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte roekeloos heeft gereden en dus schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, waardoor [slachtoffer] is komen te overlijden. De rechtbank acht daarmee het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feiten 2 en 3
De rechtbank verwijst naar wat zij hiervoor heeft overwogen onder feit 1 en is daarom van oordeel dat de feiten 2 en 3 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 15 januari 2022 te Steenbergen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Wipstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, roekeloos,
- in strijd met artikel 107 Wegenverkeerswet zonder rijbewijs gereden en
- onder invloed van een niet onaanzienlijke hoeveelheid alcohol gereden en
- met een hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto’s toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur gereden (te weten met een snelheid van rond de 80 km/u) en
- onvoldoende zijn snelheid geminderd bij het benaderen van een kruising en het bochtverloop en
- geen gevolg gegeven aan een of meer verkeerstekens en geen voorrang verleend aan een fietser, te weten [slachtoffer] , waardoor hij, verdachte, in botsing is gekomen met die voornoemde [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] werd gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, , derde en vierde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2
op 15 januari 2022 te Steenbergen, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 600 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder dat aan hem een rijbewijs was afgegeven;
3
op 15 januari 2022 te Steenbergen als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Wipstraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vijf jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uur, een hoge voorwaardelijke gevangenisstaf en een ontzegging van de rijbevoegdheid waarbij voor de hoogte wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Dit vanwege de lijdensdruk die verdachte als gevolg van het verkeersongeval ervaart en het tijdsverloop in deze zaak.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 15 januari 2022 heeft verdachte zich als bestuurder van een personenauto roekeloos gedragen. Verdachte was niet in het bezit van een geldig rijbewijs en was onder invloed van ruim zes keer de toegestane hoeveelheid alcohol, uitgaande van een bestuurder zonder rijbewijs. Toch is verdachte in de auto gestapt. Op de kruising van de Wipstraat met de Wouwsestraat ging het uiteindelijk verschrikkelijk mis. Verdachte reed veel harder dan de toegestane maximumsnelheid, wilde een andere weg inrijden en heeft daarbij geen voorrang verleend aan de naar links gaande fietser [slachtoffer] . Hierdoor heeft verdachte een verkeersongeval veroorzaakt. Door het roekeloze rijgedrag van verdachte is [slachtoffer] komen te overlijden. Hij was op dat moment pas drieëntwintig jaar oud.
Verdachte heeft die avond [slachtoffer] zijn meest kostbare bezit ontnomen, namelijk zijn leven. Ook heeft verdachte de nabestaanden van [slachtoffer] onbeschrijflijk veel leed toegebracht. De moeder, broer en zwager van [slachtoffer] hebben op zitting op indringende wijze verwoord hoe het onverwachtse verlies van [slachtoffer] in het leven van het gezin heeft ingegrepen en nog elke dag voelbaar is.
Verdachte heeft in Nederland een blanco strafblad, maar heeft zich in Polen wel schuldig gemaakt aan het rijden onder invloed met als gevolg dat zijn rijbewijs was ingetrokken. Verdachte was dus een gewaarschuwd mens, maar dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan rijden onder invloed. Op zitting heeft verdachte verklaard dat hij sinds het verkeersongeval geen alcohol meer heeft gedronken. Naar het oordeel van de rechtbank lijkt verdachte zich bewust te zijn van het leed dat hij heeft veroorzaakt met zijn handelen. Op zitting was verdachte zichtbaar zeer emotioneel waaruit kan worden afgeleid dat hij zeer aangedaan is door het ongeval. Ook heeft hij zijn excuses gemaakt aan de nabestaanden.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In de oriëntatiepunten voor overtreding van artikel 6 WVW is roekeloos niet als schuldgradatie opgenomen. De hoogste mate van verwijtbaarheid die in de oriëntatiepunten is vermeld, is ‘een zeer hoge mate van schuld’. Bij het bepalen van de straf is dan ook aansluiting gezocht bij dit oriëntatiepunt. Daaruit volgt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vijf jaar. De rechtbank ziet echter in de omstandigheid dat in deze zaak de redelijke termijn is overschreden reden om die gevangenisstraf te verlagen met drie maanden.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 45 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vijf jaar passend en geboden en legt dit aan verdachte op.
Nu het rijden zonder geldig rijbewijs (feit 3) een overtreding betreft, zal de rechtbank daarvoor een aparte straf moeten opleggen. De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een straf voor deze overtreding niet meer opportuun is gelet op de reeds opgelegde straf voor de feiten 1 en 2 waarbij het rijden zonder rijbewijs is meegenomen in de afweging. De rechtbank zal verdachte daarom voor deze overtreding schuldig verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

De rechtbank constateert dat het dossier geen beslaglijst bevat en zij gaat er daarom vanuit dat de personenauto (Fiat Seicento met [kenteken] ) niet meer onder beslag ligt.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 55, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 107, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
eendaadse samenloop van:
feit 1, primair:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
en terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde en vierde lid, van deze wet;
feit 2:overtreding van artikel 8, vierde lid, juncto artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 3: overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
feiten 1 en 2
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 45 maanden;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van vijf jaar;
feit 3
- bepaalt dat verdachte schuldig is aan het tenlastegelegde, maar dat
geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 juni 2024.
Mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.