ECLI:NL:RBZWB:2024:3766

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
02/123018-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag, zware mishandeling en openlijke geweldpleging met geslaagd beroep op noodweer

Op 6 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag, zware mishandeling, openlijke geweldpleging en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 23 mei 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de poging tot doodslag en de mishandelingen van de slachtoffers. De rechtbank concludeerde dat de getuigenverklaringen inconsistent waren en dat er geen objectief bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de geweldshandelingen.

Ten aanzien van de mishandeling van slachtoffer 2, stelde de verdediging dat de verdachte zich had verdedigd tegen een wederrechtelijke aanranding, wat door de rechtbank werd erkend als een geslaagd beroep op noodweer. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte niet in onredelijke verhouding stonden tot de aanval van slachtoffer 2, waardoor de wederrechtelijkheid van de handelingen ontbrak. De benadeelde partijen, slachtoffer 1 en slachtoffer 3, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank heeft ook het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/123018-21
vonnis van de meervoudige kamer van 6 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M.C.J. Heinen, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 mei 2024, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.A.P. van Hees, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) te doden dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] ;
feit 2: samen met anderen [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) heeft mishandeld;
feit 3: samen met anderen [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag van [slachtoffer 1] en aan de onder feit 2 en 3 tenlastegelegde mishandelingen van respectievelijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak van de feiten 1 en 3, omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen. Ten aanzien van feit 2 stelt de verdediging zich primair op het standpunt dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt en moet worden vrijgesproken. Verdachte werd door [slachtoffer 2] bij zijn edele delen gegrepen, als gevolg waarvan hij een geweldshandeling heeft ondernomen. Verdachte is daarbij binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit gebleven. Subsidiair komt verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toe.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat er op 7 mei 2021 aan de [adres] in [plaats] een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte en drie medeverdachten aanwezig zijn geweest. [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn hiervan het slachtoffer geworden. [slachtoffer 1] is geslagen en geschopt tegen zijn gezicht en lichaam, onder meer terwijl hij op de grond lag. Hierdoor is aan hem letsel toegebracht, bestaande uit onder meer een gebroken oogkas en jukbeen en een breuk in de bovenkaak. Daarnaast heeft [slachtoffer 2] letsel aan haar voeten opgelopen en [slachtoffer 3] een blauwe plek op haar borstbeen.
Feit 1
Verdachte wordt verweten dat hij samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] te doden, dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] .
Primair: medeplegen van poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling
Verdachte ontkent dat hij geweldshandelingen heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft verklaard door meerdere personen te zijn geschopt en geslagen. De naam van verdachte heeft hij in dit verband niet genoemd.
Het dossier bevat meerdere getuigenverklaringen die zien op het geweldsincident en waarin wordt verklaard over het slaan en schoppen van [slachtoffer 1] . De rechtbank stelt vast dat deze getuigenverklaringen op cruciale punten te wisselend en niet consistent zijn over de vraag waar en met wie verdachte zich op dat moment bevond, en in welke rol hij wat deed. Dit betekent dat op grond van de getuigenverklaringen niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de tenlastegelegde geweldshandelingen bij [slachtoffer 1] . Daarnaast bevat het dossier geen overig (objectief) bewijs hieromtrent.
Gelet hierop zal verdachte worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, het medeplegen van poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling.
Subsidiair: openlijke geweldpleging
Voor een bewezenverklaring van openlijk geweld in vereniging, is onder andere vereist dat de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld.
Op grond van de inhoud van het dossier, daarin begrepen de als te wisselend en inconsistent beoordeelde getuigenverklaringen, kan niet worden vastgesteld of, en zo ja, welke rol verdachte had bij het geweldsincident tegen [slachtoffer 1] . Gelet hierop kan dan ook niet worden vastgesteld of verdachte een bijdrage aan het geweld tegen [slachtoffer 1] heeft geleverd die voldoende significant en wezenlijk was.
De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het subsidiair tenlastegelegde feit, het openlijk in vereniging plegen van geweld.
Feit 2
Verdachte wordt verweten dat hij samen met anderen [slachtoffer 2] heeft mishandeld.
[slachtoffer 2] heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte zijn arm uitstrekte, haar bij haar haren pakte en daar hard aan trok. Ook zou verdachte haar samen met twee anderen hebben geschopt en geslagen op haar voeten en hoofd. Wat betreft het tenlastegelegde schoppen en slaan stelt de rechtbank vast dat het dossier meerdere getuigenverklaringen bevat die op dit punt wisselend en niet consistent zijn. Ook [slachtoffer 2] zelf verklaart tijdens haar getuigenverhoor bij de rechter-commissaris anders dan in haar aangifte. Omdat er voor het tenlastegelegde schoppen en slaan geen objectieve ondersteuning is van de aangifte, acht de rechtbank deze handelingen niet wettig en overtuigend bewezen. Hetzelfde geldt voor het tenlastegelegde medeplegen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van beide feitelijke handelingen.
De verklaring van [slachtoffer 2] dat verdachte aan haar haren heeft getrokken wordt ondersteund door [getuige] (hierna: [getuige] ). [getuige] verklaart dat zij zag dat verdachte [slachtoffer 2] met twee handen bij de haren pakte en dat hij met kracht aan haar haren trok.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij [slachtoffer 2] van zich af probeerde te duwen, omdat zij hem bij zijn edele delen pakte. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat het zou kunnen dat hij haar bij de haren heeft gepakt toen hij haar probeerde weg te duwen. Volgens de verdediging was er sprake van een noodweersituatie omdat verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf.
De rechtbank acht het scenario dat verdachte heeft geschetst aannemelijk, mede omdat dit wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 2] zelf waarin zij zegt dat verdachte en zij woorden kregen, waarop zij verdachte vastpakte en hij haar vastpakte. Naar het oordeel van de rechtbank kan de gedraging van [slachtoffer 2] (het vastpakken bij de edele edelen) direct voorafgaand aan het incident worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte. Mede gelet op het feit dat verdachte hierdoor geen kant op kon zonder dat dit hem (nog meer) pijn zou opleveren, heeft hij zich noodzakelijkerwijs tegen de aanval van [slachtoffer 2] verdedigd. Om zich te weren, heeft verdachte [slachtoffer 2] van zich af geduwd en haar bij haar haren gepakt. Naar het oordeel van de rechtbank stond deze handeling niet in onredelijke verhouding tot de gedraging van [slachtoffer 2] .
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte een geslaagd beroep op de rechtvaardigingsgrond noodweer toekomt. Daardoor ontbreekt de wederrechtelijkheid, die impliciet besloten ligt in het tenlastegelegde bestanddeel ‘mishandeld’. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.
Feit 3
Verdachte wordt verweten dat hij samen met anderen [slachtoffer 3] heeft mishandeld.
Op grond van het dossier kan niet wettig en overtuigend worden bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan dit feit, zodat de rechtbank verdachte hiervan zal vrijspreken.

5.De benadeelde partijen

[slachtoffer 1] (feit 1)
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 21.277,25. Dit bedrag bestaat uit € 4.777,25 aan materiële schade en € 16.500,00 aan immateriële schade.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
[slachtoffer 3] (feit 3)
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 3.556,08. Dit bedrag bestaat uit € 1.156,08 aan materiële schade en € 2.400,00 aan immateriële schade.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder feit 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. D.S.G. Froger-Zeeuwen en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 juni 2024.
Mr. D.S.G. Froger-Zeeuwen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.