4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat er op 7 mei 2021 aan de [adres] in [plaats] een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte en drie medeverdachten aanwezig zijn geweest. [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn hiervan het slachtoffer geworden. [slachtoffer 1] is geslagen en geschopt tegen zijn gezicht en lichaam, onder meer terwijl hij op de grond lag. Hierdoor is aan hem letsel toegebracht, bestaande uit onder meer een gebroken oogkas en jukbeen en een breuk in de bovenkaak. Daarnaast heeft [slachtoffer 2] letsel aan haar voeten opgelopen en [slachtoffer 3] een blauwe plek op haar borstbeen.
Feit 1
Verdachte wordt verweten dat hij samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] te doden, dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] .
Primair: medeplegen van poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling
Verdachte ontkent dat hij geweldshandelingen heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft verklaard door meerdere personen te zijn geschopt en geslagen. De naam van verdachte heeft hij in dit verband niet genoemd.
Het dossier bevat meerdere getuigenverklaringen die zien op het geweldsincident en waarin wordt verklaard over het slaan en schoppen van [slachtoffer 1] . De rechtbank stelt vast dat deze getuigenverklaringen op cruciale punten te wisselend en niet consistent zijn over de vraag waar en met wie verdachte zich op dat moment bevond, en in welke rol hij wat deed. Dit betekent dat op grond van de getuigenverklaringen niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de tenlastegelegde geweldshandelingen bij [slachtoffer 1] . Daarnaast bevat het dossier geen overig (objectief) bewijs hieromtrent.
Gelet hierop zal verdachte worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, het medeplegen van poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling.
Subsidiair: openlijke geweldpleging
Voor een bewezenverklaring van openlijk geweld in vereniging, is onder andere vereist dat de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld.
Op grond van de inhoud van het dossier, daarin begrepen de als te wisselend en inconsistent beoordeelde getuigenverklaringen, kan niet worden vastgesteld of, en zo ja, welke rol verdachte had bij het geweldsincident tegen [slachtoffer 1] . Gelet hierop kan dan ook niet worden vastgesteld of verdachte een bijdrage aan het geweld tegen [slachtoffer 1] heeft geleverd die voldoende significant en wezenlijk was.
De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het subsidiair tenlastegelegde feit, het openlijk in vereniging plegen van geweld.
Feit 2
Verdachte wordt verweten dat hij samen met anderen [slachtoffer 2] heeft mishandeld.
[slachtoffer 2] heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte zijn arm uitstrekte, haar bij haar haren pakte en daar hard aan trok. Ook zou verdachte haar samen met twee anderen hebben geschopt en geslagen op haar voeten en hoofd. Wat betreft het tenlastegelegde schoppen en slaan stelt de rechtbank vast dat het dossier meerdere getuigenverklaringen bevat die op dit punt wisselend en niet consistent zijn. Ook [slachtoffer 2] zelf verklaart tijdens haar getuigenverhoor bij de rechter-commissaris anders dan in haar aangifte. Omdat er voor het tenlastegelegde schoppen en slaan geen objectieve ondersteuning is van de aangifte, acht de rechtbank deze handelingen niet wettig en overtuigend bewezen. Hetzelfde geldt voor het tenlastegelegde medeplegen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van beide feitelijke handelingen.
De verklaring van [slachtoffer 2] dat verdachte aan haar haren heeft getrokken wordt ondersteund door [getuige] (hierna: [getuige] ). [getuige] verklaart dat zij zag dat verdachte [slachtoffer 2] met twee handen bij de haren pakte en dat hij met kracht aan haar haren trok.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij [slachtoffer 2] van zich af probeerde te duwen, omdat zij hem bij zijn edele delen pakte. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat het zou kunnen dat hij haar bij de haren heeft gepakt toen hij haar probeerde weg te duwen. Volgens de verdediging was er sprake van een noodweersituatie omdat verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf.
De rechtbank acht het scenario dat verdachte heeft geschetst aannemelijk, mede omdat dit wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 2] zelf waarin zij zegt dat verdachte en zij woorden kregen, waarop zij verdachte vastpakte en hij haar vastpakte. Naar het oordeel van de rechtbank kan de gedraging van [slachtoffer 2] (het vastpakken bij de edele edelen) direct voorafgaand aan het incident worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte. Mede gelet op het feit dat verdachte hierdoor geen kant op kon zonder dat dit hem (nog meer) pijn zou opleveren, heeft hij zich noodzakelijkerwijs tegen de aanval van [slachtoffer 2] verdedigd. Om zich te weren, heeft verdachte [slachtoffer 2] van zich af geduwd en haar bij haar haren gepakt. Naar het oordeel van de rechtbank stond deze handeling niet in onredelijke verhouding tot de gedraging van [slachtoffer 2] .
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte een geslaagd beroep op de rechtvaardigingsgrond noodweer toekomt. Daardoor ontbreekt de wederrechtelijkheid, die impliciet besloten ligt in het tenlastegelegde bestanddeel ‘mishandeld’. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.
Feit 3
Verdachte wordt verweten dat hij samen met anderen [slachtoffer 3] heeft mishandeld.
Op grond van het dossier kan niet wettig en overtuigend worden bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan dit feit, zodat de rechtbank verdachte hiervan zal vrijspreken.