ECLI:NL:RBZWB:2024:3655

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
02/143941-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zedenzaken door gebrek aan overtuiging

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 4 juni 2024 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld, stond de vraag centraal of de verdachte onvrijwillige seks had gehad met zijn ex-vriendin op 28 april 2022. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 21 mei 2024, waarbij zowel de officier van justitie, mr. Van Aalst, als de verdediging hun standpunten naar voren hebben gebracht. De tenlastelegging hield in dat de verdachte seks had gehad met de aangeefster terwijl zij sliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat er twee tegenstrijdige verklaringen zijn: de aangeefster stelt dat zij niet instemde met de seksuele handelingen, terwijl de verdachte volhoudt dat de seks vrijwillig was.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat er onvoldoende overtuiging is dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De rechtbank benadrukt dat in zedenzaken vaak slechts twee personen aanwezig zijn bij de handelingen, waardoor het bewijs moeilijk te leveren is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van zowel de verdachte als de aangeefster niet uitsluiten dat beide scenario's mogelijk zijn. De rechtbank heeft ook gekeken naar ondersteunend bewijs, zoals geluidsfragmenten en appjes, maar deze gaven geen duidelijke bevestiging van de aangifte.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de volledige overtuiging dat de verdachte onvrijwillige seks heeft gehad met de aangeefster ontbreekt. Daarom is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij, de aangeefster, had een schadevergoeding van € 5.000,- gevorderd, maar omdat de verdachte is vrijgesproken, is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. F.L. Donders, en is openbaar uitgesproken op 4 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/143941-23
vonnis van de meervoudige kamer van 4 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. P. Susijn, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 mei 2024, waarbij de officier van justitie, mr. Van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 28 april 2022 seks heeft gehad met [aangeefster] (hierna: [aangeefster] ) terwijl zij sliep.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat op basis van de aangifte en het steunbewijs dat op meerdere vlakken aanwezig is, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in de nacht van 27 op 28 april 2022 seksueel is binnengedrongen bij [aangeefster] terwijl zij sliep.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte erkent dat hij seks heeft gehad met [aangeefster] , maar stellig ontkent dat dit was terwijl zij sliep en dat op basis van het dossier niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte en [aangeefster] onvrijwillige seks hebben gehad terwijl [aangeefster] sliep. De verdediging heeft zich dan ook op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kaderBij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel kan dienen. Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
Voor een bewezenverklaring moet er dan ook sprake zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan aangever. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met betrouwbare verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de verkrachting of ontucht als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het voldoende is dat de verklaring van een aangever op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
Vaststaande feiten
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [aangeefster] en verdachte in de nacht van 27 op 28 april 2022 samen naar het huis van de vader van verdachte zijn gegaan, waar zij samen naar bed zijn gegaan. Kort na middernacht hebben verdachte en [aangeefster] seks gehad, waarbij verdachte zijn vingers en penis in haar vagina heeft gebracht.
Afwijkende verklaringen
[aangeefster] en verdachte geven beiden een andere verklaring over de wijze waarop deze seks heeft plaatsgevonden.
[aangeefster] verklaart hierover dat zij in bed lag, moe was, teveel gedronken had en wilde gaan slapen. Verdachte heeft [aangeefster] toen gezoend en heeft meerdere malen met zijn hand naar haar vagina gereikt. [aangeefster] heeft hierop aangegeven dat zij dit niet wilde en zijn hand weggeduwd, waarna verdachte hiermee ook is gestopt. Vervolgens is [aangeefster] in slaap gevallen. Enige tijd later kreeg zij in de gaten dat verdachte haar aan het vingeren was, dit besefte zij niet goed omdat zij drank op had en moe was. Zij werd pas echt wakker op het moment dat verdachte met zijn penis haar vagina aan het penetreren was, waarop zij een paniekaanval kreeg, haar spullen heeft gepakt en weg is gegaan.
Verdachte heeft verklaard dat hij en [aangeefster] die nacht samen naar bed zijn gegaan, in bed hebben gezoend, aan elkaar hebben gezeten en dat zij samen vrijwillige seks hebben gehad. [aangeefster] had hierbij een actieve houding en deed mee. [aangeefster] raakte verdachte aan en is zelf boven op hem gaan zitten, zij heeft uitdrukkelijk niet geslapen. Na enige tijd stapte [aangeefster] van verdachte af waarna de stemming plotseling omsloeg en [aangeefster] begon te huilen. Verdachte heeft meermaals aan [aangeefster] gevraagd wat er aan de hand was, maar hierop wilde zij geen antwoord geven; hierna is [aangeefster] vertrokken.
Er zijn derhalve twee scenario’s geschetst, namelijk: verdachte heeft (onvrijwillig) seks met [aangeefster] gehad terwijl zij sliep of verdachte en [aangeefster] hebben met wederzijds goedvinden seks met elkaar gehad die nacht. Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank ondersteuning voor beide scenario’s.
Overwegingen ten aanzien van het steunbewijs
De rechtbank overweegt in dit kader allereerst dat door [aangeefster] geluidsfragmenten zijn aangeleverd die haar aangifte zouden moeten ondersteunen. De rechtbank stelt vast dat deze geluidsfragmenten van slechte kwaliteit zijn en dat hierop geen letterlijke bekentenis van verdachte is te horen. Ook is onduidelijk in welke context de zinnen en zinsneden die wel duidelijk te horen zijn, zijn gezegd. Hier komt bij dat de geluidsfragmenten zijn opgenomen in een periode waarin [aangeefster] toenadering tot verdachte zocht, zij weer met elkaar sliepen en verdachte graag een relatie met [aangeefster] wilde hebben. Hierdoor kan niet worden vastgesteld met welke bedoeling verdachte bepaalde dingen heeft gezegd en of hij [aangeefster] wellicht ‘naar de mond’ heeft gepraat. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de geluidsfragmenten niet als steunbewijs kunnen worden aangemerkt.
De rechtbank stelt voorts vast dat [aangeefster] om 01:10 uur aan verdachte een appje heeft gestuurd. Hierin schrijft zij dat zij het walgelijk vindt wat er zojuist gebeurd is, dat zij het vies vindt hoe hij met haar omgaat en dat zij al een paar keer zijn hand had weggeduwd, had gezegd dat hij dit niet moest doen en dat verdachte alsnog zijn eigen plan heeft getrokken toen zij sliep. Ook schrijft zij dat hun wegen voorgoed scheiden en dat zij niets meer met verdachte te maken wil hebben .
De rechtbank stelt echter ook vast dat verdachte hierop direct om 01:11 [aangeefster] een appje heeft gestuurd, waarin hij reageert met de woorden ‘Uhm’ en ‘wat is dit’. Deze appjes ondersteunen derhalve niet alleen de aangifte, maar ook de verklaring van verdachte dat hij niet begreep waar [aangeefster] het over had en hij verrast was.
Voorts heeft een vriendin van [aangeefster] , [getuige], een verklaring afgelegd waaruit blijkt dat [aangeefster] haar in de nacht van 27 op 28 april 2022 rond 00:45 uur twee filmpjes van zichzelf heeft gestuurd waarop zij huilend en in paniek te zien was. Hierna heeft [aangeefster] [getuige] rond 00:50 uur gebeld en heeft [aangeefster] [getuige] - nog steeds huilend en in paniek – onder meer verteld dat verdachte seks met haar had gehad terwijl zij sliep. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [getuige] de aangifte van [aangeefster] ondersteunt.
Wettig en overtuigend bewijs?
De rechtbank concludeert gelet op het voorgaande dat voldaan is aan het bewijsminimum. Nu de verhalen van verdachte en [aangeefster] lijnrecht tegenover elkaar staan voor wat betreft de wijze waarop de seks tussen hen heeft plaatsgevonden, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of er sprake is van voldoende overtuiging dat verdachte seks heeft gehad met [aangeefster] terwijl zij sliep.
Uit het dossier blijkt dat verdachte en [aangeefster] tot maart 2022 een relatie hebben gehad, zij ook hierna nog goed met elkaar zijn omgegaan en zij nog met regelmaat seks met elkaar hebben gehad na het verbreken van de relatie. Ook staat vast dat [aangeefster] in de nacht van 27 op 28 april 2022 vrijwillig met verdachte mee naar het huis van zijn vader is gegaan om daar de nacht door te brengen in het eenpersoonsbed van verdachte. Dat verdachte en [aangeefster] in die nacht vrijwillige seks zouden hebben gehad kan daarmee ook passen in het beeld van de ‘relatie’ die verdachte en [aangeefster] op dat moment met elkaar hadden. Daarbij heeft [aangeefster] verklaard wel vaker paniekaanvallen te hebben, wat niet uitsluit dat er een andere oorzaak kan zijn geweest van de paniekaanval die betreffende nacht. De rechtbank heeft daarbij ook de reactie van verdachte op het appje van [aangeefster] betrokken, waarin hij reageert met de woorden ‘Uhm’ en ‘wat is dit’ en hij hiermee blijk geeft niet te begrijpen waar [aangeefster] het over had.
De rechtbank kan gelet op het voorgaande niet uitsluiten dat het scenario van verdachte juist is; zowel zijn scenario als het scenario van [aangeefster] kan namelijk kloppen. De rechtbank kan dan ook niet met zekerheid vaststellen wat er precies in de nacht van 27 op 28 april 2022 tussen verdachte en [aangeefster] is gebeurd en of verdachte in die nacht dus een strafbaar feit heeft gepleegd. De volledige overtuiging dat verdachte seks met [aangeefster] heeft gehad terwijl zij sliep ontbreekt hierdoor. De rechtbank kan hierom niet anders dan verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 5.000,-.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangeefster] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L. Donders, voorzitter, mr. D.H. Hamburger en mr. M. Breeman, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. van Dijke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 juni 2024.